Estland en Letland sluiten reeks EU-referenda af
De inwoners van Estland kunnen zondag naar de stembus om zich in een referendum uit te spreken over het lidmaatschap van de Europese Unie. Zij zullen volgende week zaterdag worden gevolgd door hun buren in Letland.
Hoewel de twee Baltische staten aanvankelijk tot de meest sceptische kandidaat-lidstaten behoorden, is de verwachting dat ze toch voor toetreding zullen stemmen.
Het referendum in Letland zal hetlaatste zijn in een reeks, die voor Brussel tot nu toe zeer succesvol is verlopen. Eerder dit jaar spraken Malta, Slovenië, Hongarije, Litouwen, Slowakije, Polen en Tsjechië zich al uit voor toetreding tot de EU. Cyprus, dat als enige van de tien kandidaten geen volksraadpleging houdt, ratificeerde in juli unaniem het toetredingsakkoord.
Of Estland en Letland ook voor het EU-lidmaatschap zullen stemmen, was lange tijd een vraag waarover niemand harde uitspraken durfde te doen. „Er is in de Baltische landen altijd sprake geweest van een behoorlijke dosis scepsis ten aanzien van Brussel; meer dan in de andere kandidaat-landen”, vertelt Kai-Olaf Lang van de Stiftung für Wissenschaft und Politik in Berlijn. Een houding die volgens hem historisch gezien goed valt te verklaren.
Naast Litouwen kregen Estland en Letland -na een kleine vijftig jaar bezetting door de Sovjet-Unie- pas in het begin van de jaren ’90 hun onafhankelijkheid weer terug. „Deze landen hechten daarom nog erg aan hun soevereiniteit. Populisten maken van dit thema graag gebruik door te zeggen, dat ze niet de ene unie -de Sovjet-Unie- willen verruilen voor de andere - de Europese Unie. Maar de bevolking en de politiek zijn er inmiddels wel van doordrongen dat de voordelen groter zijn dan de nadelen.”
In Estland vormt één politieke partij daarop een uitzondering. De grootste oppositiepartij, de Centrumpartij onder leiding van Edgar Savisaar, riep vijf weken geleden haar kiezers er onverwachts toe op -zij het in bedekte termen- tegen het EU-lidmaatschap te stemmen. Savisaar -die na de parlementsverkiezingen eerder dit jaar had gehoopt op het premierschap, maar werd gepasseerd door andere partijen- probeerde op die manier de regering een hak te zetten. „Hoewel dit een negatief signaal is, betekent het niet dat alle aanhangers van de Centrumpartij ook daadwerkelijk tegen zullen stemmen, temeer daar de meningen binnen de Centrumpartij over dit onderwerp verdeeld zijn”, aldus Lang.
De geringe interesse in de Baltische staten voor de EU heeft voor een deel ook te maken met de opvatting dat integratie in het Westen, in eerste instantie integratie in de NAVO betekende, denkt de Berlijnse deskundige. „Een parlementariër in Estland zei eens: „Voor ons betekent de NAVO leven, de EU een goed leven.” Om te kunnen overleven, is de NAVO voor de Baltische landen dus veel belangrijker dan de EU.”
Naast de vraag van de soevereiniteit, is ook de economische situatie een belangrijk thema in de referenda. Zijn in Letland onder andere de quota voor melk en andere landbouwproducten onderwerp van discussie, in Estland zorgde het ’wildwestkapitalisme’ voor de nodige scepsis onder de bevolking. Tallinn voerde na de onafhankelijkheid een streng neoliberaal beleid door en hield keihard vast aan de gestelde economische doelstellingen. Estland, dat het transformatieproces het meest consequent van alle kandidaat-landen doorvoerde, gold daarom lang als het braafste jongetje van de klas. Het was zo ijverig, dat zelfs het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zijn wenkbrauwen fronste: het land zou de hervormingen te radicaal doorvoeren. Een aantal van deze neoliberale politici kijkt zelfs sceptisch naar Brussel, weet Lang. „Die zien in de EU een overgereguleerde, bureaucratische moloch. Door de regels die de Unie de lidstaten oplegt, zou er van een vrijemarkteconomie niet echt meer sprake zijn.”
Het economische hervormingsbeleid wierp in Estland wel zijn vruchten af. De economie groeide enorm, soms met 10 procent per jaar. Toch had het overheidsbeleid ook een keerzijde. Niet iedereen profiteerde van de groei. De werkloosheid lag al die jaren hardnekkig boven de 10 procent en de inkomensverschillen namen flink toe. Lang: „Tot voor kort had Estland geen oog voor de verliezers van het transformatieproces, het zogenaamde tweede Estland. Daartoe behoren onder andere de Russische minderheid en de boerenbevolking op het platteland. Die vonden natuurlijk een gewillig oor bij de Centrumpartij van Savisaar.”
Een van de direct tastbare gevolgen van toetreding tot de EU voor de burgers van Estland, is een stijging van de suikerprijs met 30 procent; een uitvloeisel van het landbouwbeleid van Brussel, dat eist dat er invoerrechten op dit product worden geheven. Suiker is in Estland een erg belangrijk product, aangezien veel huishoudens nog hun eigen bessen en vruchten wecken. Veel Esten zijn dan ook erg verbolgen over het feit dat ouderen die hun schamele pensioentje proberen aan te vullen met de opbrengst uit eigen tuin, nu moeten meebetalen aan de subsidies voor boeren in Duitsland en Frankrijk.
Ondanks de eurosceptische geluiden die lange tijd in Estland en Letland te horen waren, heeft Lang wel „de indruk” dat beide landen met een ruime meerderheid („60 à 70 procent”) ja zullen zeggen tegen de EU. Politiek-psychologisch is daarbij van belang dat zij de laatste zijn en de andere kandidaten -waaronder ook Litouwen- al ja hebben gezegd. Dat zal de druk op de twee Baltische staten vergroten, is Langs overtuiging. „De burgers van Estland en Letland zullen er extra goed over nadenken of ze echt buiten willen blijven staan.”