Voetius ontleende inzicht in zending aan jezuïet
UTRECHT – Zendingswetenschap aan de Utrechtse universiteit ontwikkelde zich van de gereformeerde optiek van Voetius naar aandacht voor de wereld en de religies in het algemeen. Dat blijkt uit een boek van prof. dr. J. A. B. Jongeneel over 375 jaar zendingswetenschap in de domstad. „In de laatste 25 jaar is de theologie aan de Universiteit Utrecht meer veranderd dan in de 350 jaar daarvoor.”
Dinsdag vond de presentatie plaats van ”Utrecht University. 375 Years Mission Studies, Mission Activities, and Overseas Ministries” (uitg. Peter Lang, Frankfurt am Main), geschreven door prof. Jongeneel, emeritus hoogleraar zendingswetenschap in Utrecht. Hij beschrijft uitvoerig de manier waarop zendingswetenschap door de eeuwen in Utrecht werd beoefend, aan de hand van een overzicht van docenten en studenten, instituten, projecten, proefschriften en de betrokkenheid van kerken bij de zending.
Jongeneel verdeelt het zendingsonderzoek aan de Utrechtse universiteit in drie perioden. In de periode van 1636 tot 1876 werd zendingswetenschap in het collegeoverzicht niet als een aparte wetenschap genoemd. Van 1876 tot 2006 verzorgden hoogleraren namens de Nederlandse Hervormde Kerk colleges in de geschiedenis van de christelijke zending, in 1951 genoemd ”het wezen en de geschiedenis van het apostolaat”. Van 1968 tot op heden geldt missiologie als een zelfstandige discipline.
Voetius is volgens Jongeneel de ”founding father” van de protestantse zendingstheologie in en buiten Nederland. De oprichting van de Heilige Congregatie voor de Verbreiding van het Geloof door paus Gregorius XV beïnvloedde de Rooms-Katholieke Kerk direct en het protestantisme indirect, zo betoogt Jongeneel. Vanaf die tijd bestudeerde Voetius nauwgezet de rooms-katholieke concepten en strategieën van zending zoals onder meer beschreven in het werk van de jezuïet José de Acosta.
Voetius betoogt dat de zending gefundeerd is in de verborgen en geopenbaarde wil van God als de „eerste actieve oorzaak.” De „tweede actieve oorzaak” zijn de christenen die door de kerk geroepen worden om zending te bedrijven. Volgens Voetius moet de kerk kandidaten uitzenden die geordineerd zijn als dienaar van het Woord van God. Ongeletterde christenen moeten naar ongeciviliseerde mensen gezonden worden, terwijl meer gecultiveerde volken predikanten vereisen met een academische training, zoals in de filosofie, theologie of geneeskunde. De belangrijkste doelen van de christelijke zending zijn bekering van de ongelovigen, het planten van kerken en de verheerlijking van Gods genade.
Voetius’ leerling en opvolger in Utrecht (later in Leiden), Johannes Hoornbeek, ontwikkelde een theorie van de zending in de geest van zijn leermeester. Hij propageerde zending onder de joden en onder de heidenen in Oost-Indië en andere gebieden. Hij verkende nieuwe mogelijkheden van overzeese zending en riep alle theologische studenten ertoe op zending te bedrijven onder de heidenen. Zendingswetenschap was voor hem een onmisbaar onderdeel van de academische theologie.
Opvallend gegeven in de Utrechtse zendingsgeschiedenis is de komst van niet-westerse studenten en niet-westerse gastdocenten. Ook de inhoud van zending veranderde. Zendingswetenschappers hanteren volgens Jongeneel nog steeds Voetius’ doel van christelijke zending, namelijk bekering, het planten van kerken en lofprijzing, zoals Marten Visser in zijn proefschrift over Thailand.
De Indiase theoloog Stanley J. Samartha, die in 1986 eredoctor in Utrecht werd, verdedigde echter het concept van de interreligieuze dialoog, terwijl de Utrechtse missioloog J. C. Hoekendijk de zending verbond met de wereld (vrede, sjalom) in plaats van op de kerk, zoals bij Voetius. Verschillende alumni in de post-Hoekendijkperiode onderschreven echter steeds meer het adagium van de zendingsman Hendrik Kraemer: „Van zending naar onafhankelijke kerken.”
In de laatste 25 jaar is de theologie aan de Utrechtse universiteit meer veranderd dan in de 350 jaar daarvoor, aldus prof. Jongeneel. De faculteit van de theologie verloor haar onafhankelijkheid en haar positie als ”de koningin der wetenschappen”. Theologie en religiestudies werden een departement van de faculteit geesteswetenschappen.
Sinds 1636 is de christelijke wereldzending bestudeerd en gesteund. In deze tijd kunnen missiologen van de Universiteit Utrecht zich niet langer beperken tot dit doel, aldus prof. Jongeneel. „Zij constateren dat bijna alle wereldreligies, ook de islam en zelfs vele seculiere wereldbeschouwingen en ideologieën, van nature missionair gericht zijn.”