Moderniteit noodzaakt ander antwoord op vraag naar het lijden
Een nieuwe, meer theologische en minder filosofische benadering is nodig om in deze tijd een afdoende antwoord te geven op intense vragen over lijden en kwaad, stelt prof. dr. Marcel Sarot.
Religie wordt van cruciaal belang voor mensen op die momenten in hun leven waarop zij het moeilijk hebben. Juist door te kijken naar wat religies mensen in de zwartste perioden van hun leven te bieden hebben, is het enigzins mogelijk religies te doorgronden.
Jodendom
In het jodendom staat de gedachte dat God Zijn volk, Israël, uit Egypte heeft geleid om vervolgens een verbond met Israël te sluiten, centraal. Dit betekent twee dingen: 1. de geschiedenis gaat niet buiten God om, maar God leidt de geschiedenis; 2. God heeft bepaalde verplichtingen ten opzichte van Zijn verbondsvolk op Zich genomen. Ook in de toekomst kan Gods volk op God rekenen!
Tegen deze achtergrond laat zich begrijpen dat het jodendom niet primair een probleem heeft met het lijden als zodanig; dat wordt als een gegeven geaccepteerd.
Het jodendom heeft wel een probleem met de verdeling van het lijden: waarom gaat het de goddeloze goed terwijl de godvruchtige ten onder gaat? En waarom wordt juist Gods eigen volk door steeds nieuwe catastrofes getroffen: van de val van de tweede tempel en de diaspora tot de shoah?
Het antwoord dat in de Tenach domineert, is dat lijden een straf is voor de zonden die men heeft begaan. De profeten laten zien hoe de val van Jeruzalem een gevolg is van het feit dat de Israëlieten zich niet aan de Thora hielden.
Uiteindelijk is de opvatting dat alle lijden verdiend lijden is, echter onhoudbaar, zelfs wanneer je ook de misstappen van het voorgeslacht meerekent. Er zijn andere verklaringen nodig.
Een van die verklaringen is dat het lijden een beproeving van de gelovige is: „de Heer straft wie hij liefheeft, zoals een vader die houdt van zijn zoon” (Spr. 3:12, NBV).
Een andere, die wellicht nog meer invloed heeft gehad, is die dat lijden een verzoenende werking kan hebben. Dat lijkt de gedachte achter de profetieën over de lijdende knecht des Heeren in Jesaja: „Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing” (Jes. 53:5).
In een later stadium ging ook het geloof in een leven na de dood een rol spelen in het joodse denken over het lijden. Zo kunnen wij in de Wijsheid van Salomo lezen hoe de rechtvaardigen na een korte tijd van lijden hier op aarde bij God onmetelijk geluk mogen smaken (3:1-9).
Opvallend is de vrijmoedigheid waarmee joden God op het lijden aanspreken. Dat begint al in de Tenach, waar de Psalmist tegen God kan zeggen: „Word wakker Heer, waarom slaapt u? Ontwaak!” (Ps 44:24). Het is evenzeer duidelijk in het boek Job, waar de rechtvaardige lijdt, maar niet zijn mond houdt.
Elie Wiesel vertelt dat hij in Auschwitz meemaakte hoe drie Talmoedgeleerden ’s nachts een proces tegen God voerden wegens verbondsbreuk en misdaden tegen de mensheid. God werd schuldig bevonden.
Misschien is dat nog wel het meest karakteristiek voor het jodendom: dat het eerder het geloof in Gods almacht of Gods volmaakte goedheid opgeeft, dan dat het de gedachte opgeeft dat God in de geschiedenis betrokken aanwezig is.
Christendom
Het christendom neemt bepaalde tradities uit het Oude Testament over en werkt deze verder uit, waarbij het duidelijk andere klemtonen legt dan het jodendom. Het interpreteert Genesis 3 als handelend niet alleen over de eerste zonde maar ook over de erfzonde; sindsdien wordt elke mens schuldig geboren.
De vraag die in het jodendom centraal staat –hoe kan het kwaad ook goede mensen treffen?– verdampt daarom in het christendom: sinds de erfzonde zijn er geen goede mensen meer. Het probleem van de rechtvaardigheid van God verandert in het probleem van de rechtvaardiging van de mens. Zo is niet langer de verdeling van het lijden het centrale probleem maar de zonde van de mens.
De rechtvaardiging van de zondaar wordt tot stand gebracht door God Zelf, die in Jezus aan het kruis geleden heeft, gestorven en begraven is, en op de derde dag uit de doden is opgestaan. De kruisdood van Jezus is een vorm van verzoenend lijden zoals wij die kennen uit het jodendom; de profetieën van de lijdende knecht des Heeren worden nieuw geïnterpreteerd als voorspellingen aangaande Jezus.
In het vroege christendom lijkt het er vaak op dat het lijden wordt verheerlijkt. Wie Jezus wil volgen, moet zijn kruis op zich nemen (Mark. 8:34, Matth. 16:24 en Luk. 9:23). De Heer tuchtigt wie hij liefheeft, zoals een vader zijn zoon. Je moet je pas zorgen maken als je niet wordt getuchtigd; dan ben je geen kind, maar een bastaard (Hebr. 12:6-8).
Volgens Gregorius de Grote vreest een christen in deze wereld voorspoed meer dan tegenspoed. Wie het te zeer voor de wind gaat, moet zich afvragen of dit niet betekent dat hij, omdat hij toch naar de hel gaat, in dit leven door God met rust gelaten wordt.
En toen het martelaarschap geen optie meer was, werd het monnikendom het geestelijk alternatief hiervoor: door af te zien van seks en bezit waren de monniken geestelijke martelaren.
Maar dat is niet het hele verhaal: Jezus was begaan met de armen en de zieken en Hij stond als genezer bekend. Zijn leerlingen krijgen de opdracht de hongerigen te eten te geven, de naakten te kleden, de gevangenen te bezoeken, de vreemdelingen op te nemen. En alles wat zij aan dezen doen, telt als deden zij het aan Jezus zelf.
En juist het feit dat de eerste gemeente daadwerkelijk gedaan heeft wat Jezus van haar vroeg, geldt als een van de verklaringen van haar snelle groei. Zo combineerde het christendom een verklaring van het lijden op theoretisch niveau met een bestrijding ervan op praktisch niveau.
Moderniteit
In de christelijke benadering van lijden en kwaad is in de moderniteit nogal het een en ander veranderd. Ten minste twee ontwikkelingen spelen hier een rol.
Het leven na de dood heeft niet langer die motiverende rol die het in de Vroege Kerk had. Mensen gaan het geluk vooral hier en nu zoeken en worden agnostischer over het leven na de dood.
Op grond van morele en feitelijke tegenwerpingen wordt de erfzonde niet langer als een plausibele verklaring voor het lijden gezien.
Het lijden wordt in dit geval voor het christendom opnieuw een probleem. En omdat het beeld van God in dezelfde periode steeds sterker dat van een God van universele liefde wordt, is niet alleen de verdeling van het lijden een probleem, maar het lijden überhaupt. Met de Duitse filosoof Leibniz doet dan de theodicee zijn intrede, die op wijsgerige wijze probeert God te rechtvaardigen in het licht van het kwaad in de wereld.
Zelf heb ik als godsdienstfilosoof het een en ander mogen bijdragen aan dit project. In onze tijd staat dit verlichtingsproject echter in toenemende mate onder kritiek. Wie kan uitleggen waarom God het kwaad naar de wereld zendt, rechtvaardigt niet alleen God, maar ook het kwaad zelf, zo luidt deze kritiek. Daarom wordt er gezocht naar een nieuwe, meer theologische en minder filosofische benadering, een benadering waarin niet de ene God van de filosofen, maar de Drie-ene God van het christendom centraal staat.
Een benadering ook waarin wordt nagedacht wat het lijden van Christus betekent voor God de Vader. Een benadering waarin theologen uit Vroege Kerk en de middeleeuwen niet langer worden gelezen als waren het verlichtingsdenkers die ook participeerden in het project van de theodicee. Een benadering vooral ook waarin opnieuw doordacht wordt hoe het lijden van Christus zin kan geven aan het lijden van de lijdende mens.
Onlangs nog wees paus Benedictus er in een catechese op hoe Paulus in 2 Korinthe12, wanneer hij de legitimiteit van zijn apostelschap wil onderstrepen, niet alleen wijst op zijn mystieke ervaringen, maar ook op de doorn die God in zijn vlees had gestoken: juist in Paulus’ lijden wordt Christus’ kracht openbaar. En hoewel Paulus er drie keer om heeft gebeden, wordt zijn lijden niet weggenomen. Hij krijgt als antwoord: „Mijn genade is U genoeg.”
Filosofe Simone Weil heeft getuigd hoe zij juist in het diepste lijden God mocht ervaren; en ook die ervaring vond plaats zonder dat dit lijden werd weggenomen.
Aan deze nieuwe christelijke benaderingen, die –zoals dat in de theologie gaat– toch weer heel oude roots hebben, wil ik graag mijn bijdrage leveren.
Prof. dr. Marcel Sarot is sinds 1 september hoogleraar fundamentele theologie aan de Faculteit Katholieke Theologie in Tilburg. Dit artikel is een bewerking van het afscheidscollege dat hij woensdag verzorgde aan de Universiteit Utrecht.