Opinie

Afweergeschut van ontkenning: Mijn kind doet zoiets niet

Iedere leerkracht, iedere catecheet herkent het. Een jongere heeft iets uitgehaald, je belt de ouders om daarover te spreken en de reactie is: „Dat kan ik me niet voorstellen, mijn kind doet zoiets niet.” Einde discussie. Beeld en werkelijkheid komen soms niet overeen. Soms? Vaker dan men denkt.

W. B. Kranendonk
17 September 2012 08:43Gewijzigd op 14 November 2020 23:12
Foto RD, Henk Visscher
Foto RD, Henk Visscher

Het is begrijpelijk dat ouders voor hun kind opkomen. Sterker, dat is hun geboden. Ze zijn aan hun zorgen toebetrouwd. Omdat kinderen kwetsbare schepselen zijn die nog niet goed voor zichzelf kunnen zorgen, is het ook nodig dat ze beschermd worden door hun ouders – ook tegen leugen en laster die soms over de jonge hoofden wordt uitgestort. Dat vader of moeder voor zoon of dochter gaat staan, daar is niets mis mee.

Daar komt bij dat sommige kinderen altijd in de hoek zitten waar de klappen vallen. Dat kan zijn omdat ze niet weerbaar genoeg zijn en dus een favoriet mikpunt worden van plagerijen. Of ze vertonen afwijkend gedrag, waardoor ze binnen hun groep niet worden geaccepteerd. Het kan ook zijn dat ze ‘naam’ hebben gemaakt met het uithalen van kattenkwaad en dus per definitie verdachte zijn zodra er iets aan de hand is. Terwijl dat soms zeer onterecht is. Het is dus goed dat ouders alert zijn als hun kind weer eens in de prijzen valt.

Verwend

Maar er is ook een andere kant. Sommige ouders houden hun kinderen altijd de hand boven het hoofd; ze duiken altijd in de ontkenning als ze worden geconfronteerd met fouten, kwaad of misstappen van hun zoon of dochter. Bij hen ligt voor in de mond: „Mijn kind doet zoiets niet.” Praten helpt dan niet, bewijzen overtuigen niet.

Soms gaat het om vaders of moeders die hun kinderen als onaantastbare mensjes zien; die eigenlijk te goed zijn voor deze wereld – in ieder geval voor het publiek waarmee ze op school, op straat of in de kerk moeten verkeren. Veelal gaat het om verwende poppetjes die thuis met fluwelen handschoenen worden behandeld.

Soms gaat het echter ook om kinderen die niet direct verwend worden. Ze groeien tamelijk normaal in het gezin op. Desondanks willen of kunnen ouders niet geloven dat hun zoon of dochter werkelijk het kwaad heeft gedaan waarvan hij of zij wordt beticht. Ze schieten in de verdediging en ontkennen de feiten met alles wat in hen is. Sterker, ze zijn eigenlijk niet eens bereid naar argumenten en bewijzen te luisteren. Immers, hun kind doet zoiets niet! Dat is echt onmogelijk.

Niet alleen ouders

Wie denkt dat dit afweermechanisme alleen in werking treedt bij ouders als er negatief over hun kinderen wordt gesproken, heeft het mis. Een vergelijkbare reactie komt voor bij sommige ambtsdragers of docenten. Wie beweert dat het niet goed gaat met een deel van de kerkelijke jeugd, merkt dat onmiddellijk het afweergeschut van de ontkenning in werking wordt gesteld. De manier waarop dat gebeurt is verschillend, maar het refrein klinkt steeds hetzelfde: „Onze jeugd doet dit niet.” Een aantal (voorspelbare) vormen van ontkenning:

  1. Ontkenning door gebrek aan bereidheid om echt te luisteren. Dat manifesteert zich wanneer bijvoorbeeld docenten op ouderavonden of jeugdwerkers op ambtsdragersconferenties hun gehoor proberen duidelijk te maken hoe verwereldijkt het leefklimaat onder jongeren soms is. Wie dan opmerkt dat veel ouderen een te positief beeld hebben van het gedrag van jongeren, ontmoet nogal eens lichte verontwaardiging. Zo’n deskundige moet zeker niet denken dat hij de wijsheid in pacht heeft. Als ouder of als ouderling weet jij best wel hoe jongeren zijn. Er ontstaat dus een merkwaardig soort concurrentie: ik weet het beter dan jij. Gevolg: er wordt niet meer echt geluisterd. De oren zijn toegestopt, de noodsignalen van de inleider komen niet over.

  1. Ontkenning door de confrontatie met de harde feiten uit de weg te gaan. Deze ligt in het verlengde van de eerste. Gelukkig worden er regelmatig ouderbijeenkomsten gehouden waarop jongerenvraagstukken centraal staan. Prima dat daar een deskundige het woord heeft. Maar hij moet dan vooral rekening houden met hetgeen betamelijk is. Hij wil dat overigens zelf ook. Maar dat roept wel spanning op als hij duidelijk probeert te maken wat de rauwe werkelijkheid is. Wie beweert dat het met de seksuele moraal onder jongeren soms schrikbarend slecht gesteld is, kan rekenen op instemmend knikken. Maar wie daar, met de nodige voorzichtigheid, concrete voorbeelden van noemt, moet niet vreemd opkijken dat hem wordt verweten de grenzen van het fatsoen ver te overschrijden en daardoor mensen op zondige ideeën te brengen. Alsof deze jongeren daar zelf niet opgekomen waren. Daarom liever een betoog in zorgwekkende algemeenheden dan de harde, heftige werkelijkheid. Dat is een vorm van begeleide confrontatie richting de oudere generatie: ouders moet omfloerst en met grote voorzichtigheid verteld worden wat hun kinderen doen. Het gevolg is dat de diepte van de nood niet concreet wordt benoemd en onvoldoende doordringt.

  2. Ontkenning door te twijfelen aan de kwaliteit van het onderzoek. Als de uitkomsten onthutsend zijn, worden er soms allerlei tegenargumenten aangevoerd om daarmee het choquerende te neutraliseren. Het gaat dan om bezwaren als: De vraagstelling deugt niet, ze is suggestief. Of: Cijfers zeggen niet alles. Nog een: Jongeren doen stoer en vullen dus maar wat in of overdrijven juist. Zo proberen ouderen het trieste beeld dat uit de onderzoeks­resultaten oprijst weg te redeneren. Dan is het onderzoek van tafel en hoef je niet meer te luisteren naar de boodschap.

  3. Ontkenning door de feiten vooral op anderen te betrekken. Wanneer er onderzoeken over het gedrag van reformatorische jongeren worden gepubliceerd waaruit niet zo’n positief beeld naar voren komt, is nogal eens de reflex dat men naar anderen wijst. De harde cijfers kunnen niet worden ontkend. Maar al snel stelt iemand dat ze geen betrekking kunnen hebben op de eigen jeugd. In plattelandsgemeenten wordt dan wel eens met de vinger gewezen naar de kerkelijke stadsjeugd, die al veel verder heen is dan de jongeren van het eigen dorp. In een behoudende kerkelijke gemeente klinkt de opmerking dat het verwereldlijkte gedrag vooral is te bespeuren bij de kerken die een wat eigentijdser koers varen. Soms wordt zelfs met een zekere zelfvoldaanheid geconstateerd dat in eigen huis de zaken beter op orde zijn dan elders. Vrij recent sprak een jeugdwerker in een plattelandsgemeente over de moderne jeugdcultuur, waarbij hij geanonimiseerde voorbeelden noemde van afkeurenswaardig gedrag van jongelui uit de desbetreffende gemeente. Na afloop van de bijeenkomst zeiden kerkenraadsleden tegenover gemeenteleden dat de jongerenwerker vooral gesproken had over de jeugd in de Randstad. Terwijl de spreker de e-mails van jongens en meisjes uit de gemeente waar hij sprak in zijn tas had. Toen hij enkele ouderlingen hier later mee confronteerde, waren ze nog niet echt te overtuigen. Als de jongeren die mails al hadden verstuurd, was het om stoer te doen.

  4. Ontkennen door te beweren dat de problematiek wordt opgeklopt. Al snel worden brengers van een slechte boodschap neergezet als sensatiezoekers. Schokkende voorbeelden worden als uitvergrote incidenten gekwalificeerd. Met als gevolg dat de boodschap die ervan uitgaat, niet wordt gehoord. Want al zouden het incidenten zijn (wat vaak niet het geval is), dan nog zijn ze schokkend; dat zou onder christenen niet mogen voorkomen.

  5. Ontkenning door ontlastende tegenargumenten aan te dragen. Wanneer er feiten worden genoemd die verontrusten, is al snel de reactie dat er ook veel goeds tegenover staat. Illustratieve voorbeelden worden dan niet zozeer ontkend, maar wel afgezwakt door in te brengen dat er gelukkig ook nog veel positieve jongeren zijn. Ieder weet dan voorbeelden, soms van individuele jongeren, soms van groepen, te noemen die duidelijk moeten maken dat het allemaal zo erg niet is. Zeker als het moreel verval onder jongeren als een vrij algemene ontwikkeling wordt omschreven, wordt er eindeloos genuanceerd.

  6. Ontkenning door de focus op een andere problematiek te richten. Het punt van zorg gaat dan niet met een ferme veegbeweging van tafel, maar wel wordt geprobeerd de kijker op een ander probleem te richten. Dat zou erger of omvangrijker zijn dan de thematiek waarover wordt gesproken. Soms is dat nog waar ook. Maar door het verleggen van de focus verdampt het gesprek waarover het eigenlijk op dat moment zou moeten gaan. Met als gevolg dat de bezinning op beide problemen niet echt van de grond komt.

  7. Ontkenning door de problematiek af te doen met een gemeenplaats. Die heeft vaak de schijn van degelijkheid en ootmoedigheid. Wie bij doordenking van de jeugdproblematiek al snel opmerkt dat we allemaal jong zijn geweest, kan niet worden beticht van hoogmoed. Integendeel, dat wordt soms wel uitgelegd als het tonen van mededogen met en begrip voor jongeren. Het klinkt heel degelijk door te stellen dat jong en oud van eenzelfde lap zijn gescheurd. Als we eens zouden inleven dat er van een verdorven boom geen goede vruchten te verwachten zijn… Maar al te vaak worden deze uitspraken gedaan op een manier die verdere doordenking blokkeert. Ze hebben de schijn van degelijkheid, maar omdat het gesprek erdoor stagneert leiden ze juist tot oppervlakkigheid.

Bliksemafleider

Het probleem bij deze ontkenningen is dat ze alle een zekere mate van waarheid hebben. (1) Ouders en ambtsdragers weten inderdaad best wat af van de jeugdcultuur. Maar peilen ze de diepte wel voldoende? (2) Evenzo is er veel voor te zeggen om met voorzichtigheid en op gepaste wijze de harde feiten te presenteren. De confrontatie mag nooit ontaarden in het verleiden tot zonden. Maar soms is het nodig de dingen stevig neer te zetten. (3) Onmiskenbaar zijn er onderzoeken die niet deugen. Maar dat geldt niet voor elk onderzoek en ook van een beperkte steekproef kan een duidelijk signaal uitgaan. (4) Onmiskenbaar zijn er regionale verschillen in het gedrag van jongeren. Toch blijkt dat er een algemene problematiek bestaat. (5) Inderdaad worden feiten soms opgeklopt. Maar dat doet niet elke jeugdwerker of elk medium. (6) Natuurlijk zijn er ook veel positieve jongeren, die een goede relatie hebben met ouders en ambtsdragers. Zoals er ook veel mensen zijn die nooit inbreken of een fiets stelen. Maar dat betekent niet dat er niets aan de hand is. (7) Ongetwijfeld zijn er ook andere, ernstige problemen. Wie zou dat ontkennen? Maar als er hongersnood heerst in Afrika, is dat geen reden om het bestaan van voedselbanken in Nederland te relativeren. (8) Inhoudelijk is er op de ‘gemeenplaatsen’ niets aan te merken. Maar het plaatsen ervan lost de problematiek niet op en verlamt soms de discussie.

Niet zelden fungeert het verweer tegen de feiten over de jeugdproblematiek als een bliksemafleider. De werkelijkheid van de diepe nood wordt niet gepeild en dus werkt de remedie niet. Wanneer een arts geen volledige diagnose stelt, moet de patiënt niet verwachten dat de medicijnen zullen helpen.

Natuurlijk horen we liever andere dingen en houden gezinnen, kerken en scholen de problemen zo veel mogelijk binnenskamers. Wie hangt graag de vuile was buiten? Niemand toch.

En toch zou het goed zijn als ouders, opvoeders, docenten en ambtsdragers werkelijk de moeite zouden nemen om eerlijk de diagnose te stellen. In al zijn diepte, omvang en ernst. Wie dat niet doet is een zachte heelmeester, en daarover spreekt de Bijbel een hard oordeel uit.

Is met de diagnose alles gezegd? Zeker niet. Is dan de oplossing nabij? Dat ook niet, maar ze is wel een stapje dichterbij gekomen. Als de kwaal is vastgesteld, kan nagedacht worden over de remedie. Dan zal de verlegenheid toeslaan. Want wie heeft het middel? Maar wie in verlegenheid de grootheid van zijn kwaad en het kwaad van zijn kinderen voorlegt aan de grote Heelmeester mag verwachting hebben.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer