Open Monumentendag: Riffelen in een monumentaal landschap
VAASSEN – Overal in het land zijn zaterdag en zondag monumenten te bezichtigen. Voor het eerst in de geschiedenis neemt ook Vaassen deel aan de Open Monumentendag. Het hoogtepunt in het Veluwse dorp is echter niet het statige kasteel De Cannenburgh of de fiere Daams’ Molen. Zaterdag gaat de meeste aandacht naar de Cannenburgher molen.
Het stenen gebouwtje is niet direct te herkennen als watermolen. Maar wie beter kijkt, ontdekt aan de achterkant een goot met water en een roestbruin rad. Nog minder opvallend is de modernere variant van het rad: onder het wateroppervlak in een stenen bak is nog net de turbine te zien die daar in 1940 is gemonteerd. „Zo’n turbine was in die tijd heel modern en leverde meer energie op dan een rad”, vertelt Jan van de Velde van de Veluwse Bekenstichting.
Echt oud is de watermolen niet; het gebouw werd in 1940 opgetrokken nadat de oorspronkelijke houten watermolen in vlammen was opgegaan. Toch heeft het een monument wel degelijk een lange geschiedenis, vertelt Van de Velde. „Al in de veertiende eeuw stond op deze locatie een watermolen. Het gebouw hoorde bij het naastgelegen kasteel van de familie Van Isendoorn. Zo stonden hier in de omgevingen overal watermolens. Alleen Vaassen had er al zeventien.”
Op de Veluwe waaide het vaak minder hard dan in het westen van het land. Daarom waren watermolens er winstgevender dan windmolens. Het water dat via beken van de Veluwse heuvels naar beneden stroomde, werd gebruikt als drijvende kracht.
Van de Velde weet als voorzitter van de Bekenstichting alles over de geschiedenis van de Veluwse beken en de watermolens. „De meeste beken hier kronkelen niet. Dat komt doordat ze vaak met de hand zijn gegraven. In de Veluwse heuvels werden in de loop der eeuwen ook talloze sprengkoppen aangelegd, waardoor het grondwater naar boven kwam en via de beken naar beneden kon stromen.”
Monumentencommissies richten zich volgens Van de Velde vaak op hout en steen. „Maar al zijn beken geen gebouwen, je kunt het wat mij betreft zeker monumenten noemen. De beek hier is ouder dan het kasteel. De combinatie van de beken, de molens en de sprengen maakt het landschap monumentaal maakt.”
Van de Velde vertelt dat er in het begin van de zeventiende eeuw hooguit 15.000 mensen op de Veluwe woonden. „Wat moet het hier leeg geweest zijn! En dan te bedenken dat er in zo’n dunbevolkt gebied honderden watermolens stonden. Ugchelen telde in die tijd 150 mensen, inclusief vrouwen en kinderen; 50 van hen werkte op een molen.”
In 1872 waren de Van Isendoorns zo sterk verarmd dat ze veel van hun eigendommen moesten verkopen, weet Van de Velde. De watermolen kwam in handen van de familie Te Riele, die het gebouw nog steeds gebruikt voor het familiebedrijf.
Van de Velde heeft ervoor gezorgd dat Vaassen dit jaar mee doet aan de Open Monumentendag. „Het is vreemd dat ze hier tot nu toe helemaal geen comité hadden om zoiets te organiseren. Er zijn hier toch genoeg dingen te zien.”
Bezoekers kunnen vandaag onder begeleiding van een gids rond het kasteel De Cannenburgh wandelen, maar mogen ook een kijkje nemen bij de zogenaamde riffelarij van Firma te Riele, waar machines groeven slijpen in grote metalen rollen.
Waarom zo’n modern bedrijf de deuren opent op Open Monumentendag? Van de Velde legt het graag uit. „Je kunt het bedrijf niet los zien van de monumentale omgeving. Vroeger had een molenaar drie taken: hij moest malen, hij was verantwoordelijk voor het schoonhouden van de beken, en hij moest regelmatig de stenen billen. In molenstenen zitten rondlopende groeven, maar door de constante wrijving slijten de stenen af en moeten ze met een bilhamer aangescherpt worden. Riffelen is eigenlijk het moderne billen. In de riffelarij worden metalen walsen van maalderijen opnieuw gegroefd.”
Firma Te Riele is een van de weinige riffelarijen ter wereld. Ze levert dan ook walsrollen aan voedingsmiddelenbedrijven verspreid door heel Europa. „Het bedrijf loopt goed”, vertelt Anton te Riele, eigenaar van de riffelarij. „We werken hier met zes mensen, en dan zitten er ook nog zo’n vijftien mensen op de weg. Zij halen afgesleten walsrollen op of brengen de geriffelde exemplaren terug om ze te monteren.”
Er wordt ook nog gemalen in de Cannenburgher molen, vertelt Te Riele. „Bijvoorbeeld boekweit, spinazie en aardappel.” Maar waterkracht komt daar niet meer aan te pas. Te Riele wijst op een transformatorhuisje achter het molengebouw. „We werken nu gewoon met elektriciteit.” En de turbine, het waterrad en de molengoot dan? Hij lacht. „Die zijn er vooral voor de nostalgie.”