‘Dordt’ in Constantinopel
Cyrillus Loukaris werd in 1619 patriarch van Constantinopel. Dat was mede te danken aan de inzet van de Nederlandse ambassadeur bij het Ottomaanse rijk, de Schiedammer Cornelius Haga. Loukaris streefde als patriarch naar eenheid tussen de oosterse orthodoxie en het protestantisme. Toen hij tien jaar patriarch was, schreef hij een geloofsbelijdenis die vaak wordt beschouwd als het kerndocument van zijn eenheidsstreven. Maar daarvoor is het document veel te beknopt, aldus Vasileios Tsakiris. Deze onderzoeker uit Erfurt betoogt in het Journal of Ecclesiastical History (jaargang 63, aflevering 3, 2012) dat het juist de Nederlandse belijdenisgeschriften waren die functioneerden als ijkpunt voor godsdienstige consensus.
Hoe is dat mogelijk? In 1623 was van de hand van Jacobus Revius een boekje verschenen dat naast een Latijnse tekst ook een Griekse vertaling bood van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus. Deze uitgave, volgens Enny de Bruijn in haar proefschrift„het meest succesvolle boekje van Revius”, verscheen in diverse edities: eerst in 1627, daarna tweemaal in de jaren 1630 en ten slotte nog enkele malen in de zestiger jaren van dezelfde eeuw. Het boek werd in aanzienlijke aantallen verscheept naar Constantinopel. Loukaris en zijn aanhangers voerden een pleidooi voor de theologie van de Nederlandse belijdenisgeschriften. De oppositie was echter te sterk en Loukaris werd in 1638 gedood.
Volgens Tsakiris bevat het boek van Revius en Sylburg ook „(sommige) canones van de Synode van Dordrecht.” Dat klinkt opzienbarend: Dordtse Leerregels in Constantinopel? Dat laatste is niet het geval, zoals de lezers van E. J. W. Posthumus Meyjes’ Reviusbiografie al sinds 1895 konden weten. De meeste edities bevatten geen teksten die lijken op ”canones” uit Dordrecht. De versie van 1627 heeft echter een iets andere titel en telt ruim 130 pagina’s meer. In die uitgave heeft Revius inderdaad ”kerkelijke canones” opgenomen: richtlijnen van de Dordtse Kerkorde. Revius wilde blijkbaar met de uitgebreide editie van 1627 een vrijwel complete handleiding voor het kerkelijke leven bieden: een confessie en een catechismus, een reeks liturgische formulieren met daarnaast formuliergebeden en ook nog een kerkorde, allemaal in het Grieks. Na 1627 opteerden de uitgeverijen echter weer voor de kortere versie, zonder Dordtse Kerkorde.
De Duitse predikant Günter Baum laat zien dat Dordrecht ook op een andere manier met het zeventiende-eeuwse Constantinopel in verband werd gebracht, namelijk via de islam. In het Zeitschrift für Kirchengeschichte (jaargang 123, 2012, aflevering 1) publiceert Baum een overzicht van de manieren waarop lutherse theologen aan het begin van de zeventiende eeuw de gereformeerden ervan beschuldigden islamitische ideeën aan te hangen.
Gereformeerden (en niet alleen zij) betoogden dat de menselijke natuur van Christus, als eindig, de oneindige Godheid niet omsluiten kan. Dat standpunt vond de lutherse predikant Philipp Nicolai anno 1599 precies iets wat ook moslims zouden bijvallen: „Daarop zegt de Turkse moefti in Konstantinopel amen.” Lutheranen zagen de islam, vanwege de ontkenning van Christus’ Godheid, als een uitloper van de ariaanse ketterij. Van arianisme beschuldigden zij ook de gereformeerden, die de lutherse visie op de verhouding tussen de Goddelijke en menselijke natuur van Christus afwezen.
Ook op andere punten werden gereformeerden met de islam vergeleken. De hofpredikant Matthias Hoe von Hoenegg uit Dresden, bijvoorbeeld, beweerde in 1621 overeenkomsten te zien tussen de islam en de kort tevoren gehouden Synode van Dordrecht, zowel leerstellig als in het veroordelen van remonstranten. Volgens Baum hadden zulke lutherse beschuldigingen de bedoeling om de gereformeerden in diskrediet te brengen door hen te associëren met de oosterse antichrist en zo elke inhoudelijke gedachtewisseling in één klap overbodig te verklaren.
De vraag met welke bedoelingen polemieken gevoerd worden, interesseert ook de rooms-katholieke hoogleraar Clemens Scholten uit Keulen. In Vigiliae Christianae (jaargang 66, 2012, aflevering 3) richt Scholten zich op de Vroege Kerk: waarom gingen Justinus Martyr, Hegesippus, Hippolytus van Rome en anderen in de tweede en de derde eeuw verhandelingen schrijven tegen de ketterijen? Scholten erkent dat de polemiek tegen onorthodoxe opvattingen een pastoraal en een dogmatisch doel diende. Maar hij voegt er nog een ander gezichtspunt aan toe. Volgens hem kon de ketterbestrijding ook als doel hebben een goede verstandhouding met niet-christenen te bevorderen. Daarvoor was het belangrijk om ketterse opvattingen die deze buitenstaanders ook onacceptabel vonden duidelijk te onderscheiden van het ware christendom. Scholtens hypothese roept enige bedenkingen op, ook al was het voor kerkvaders uiteraard niet ongebruikelijk oog te hebben voor punten van overeenkomst met de niet-christelijke gedachtewereld.
Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren? focus@refdag.nl