Lot klooster Mor Gabriel illustratief voor positie christenen in Midden-Oosten
De christelijke gemeenschap rond het Syrisch-orthodoxe klooster Mor Gabriel in het zuidoosten van Turkije is nagenoeg verdwenen. Die gang van zaken is illustratief voor de positie van christenen in het Midden-Oosten.
De abdijkerk van Mor Gabriel in de Tur Abdin, de berg van de knechten (van God), in Zuidoost-Turkije is waarschijnlijk de oudste nog functionerende kerk van het Midden-Oosten. Keizer Anastasius bouwde het klooster in het jaar 512, dat is eerder dan de Hagia Sophia, eerder dan Ravenna en eerder dan het klooster Sinaï. Het bestond al tachtig jaar toen Augustinus bij Thanet van boord ging om het christendom in Angelsaksisch Engeland te planten. Delen van het klooster zijn zelfs ouder en dateren van de stichting in 397.
Slechts een handvol kerken op de wereld is zo oud. Het is al ongelofelijk dat het klooster is blijven bestaan. Maar dat het intact is gebleven en nog steeds functioneert terwijl bendes Perzen, Arabieren, Timoeriden en Mongolen kwamen en gingen, terwijl Constantinopel in handen van de Turken viel en Klein-Azië volledig gezuiverd werd van Grieken en Armeniërs, is niets minder dan een wonder.
Wie voor het eerst de kloosters van de Tur Abdin bezoekt, heeft de ervaring dat het Byzantijnse Rijk er nog bestaat. De kloosters worden nog steeds bevolkt door oudere monniken met belletjes en zwarte gewaden die bij kaarslicht processies houden. Hun zwaar bebaarde gezichten weerspiegelen die van de heiligen in de oude manuscripten uit de bibliotheek van het klooster. Hun liturgische gewaden zijn sinds de tijd van de Vroege Kerk onveranderd. Ze schilderen dezelfde iconen, op dezelfde manier.
Zelfs het bijgeloof is ongewijzigd: nog steeds vereren de dorpelingen de relieken als ze komen bidden bij de schrijn van de patroonheilige van het klooster En, inderdaad, nog steeds vegen de gelovigen wat stof van de tombe om zowel hun dieren als hun kinderen gezond te houden bij epidemieën. En nog opmerkelijker, moslimvrouwen staan met hun christelijke buurvrouwen in de rij om water te kunnen drinken uit de schedel van een plaatselijke heilige met de naam Johannes de Arabier omdat ze geloven dat dat hen vruchtbaar maken zal. Vandaag de dag is het nog steeds mogelijk om, zittend bij kaarslicht onder mozaïekgewelf en luisterend naar het liturgisch gezang in de taal van Jezus, de tussenliggende millennia te vergeten en te voelen hoe de levensader van tonen en klanken, van vrees en hoop, die ons verbindt met de Vroege Kerk, nog intact is.
Gemarginaliseerd
Tot de Eerste Wereldoorlog was het zusterklooster van Mor Gabriel, Deir Zaferan, het hoofdkwartier van de Syrisch-Orthodoxe Kerk, de oude kerk van Antiochië. De kerk scheurde van de Byzantijnse hoofdstroom omdat ze de theologische besluiten van het concilie van Chalcedon in 451 over de twee naturen van Christus niet wilde accepteren. De scheuring liep langs een allang aanwezige taalkloof die de Griekssprekende Byzantijnen van West-Anatolië scheidde van het oosten, dat nog steeds Aramees sprak.
De Syrisch-Orthodoxe Kerk is door Byzantijnse keizers vreselijk vervolgd om haar monofysitisme. Daarom trok de kerkelijke hiërarchie zich terug in de ontoegankelijke kale heuvels van de Tur Abdin. En daar, ver van de centra van de macht, bewaarden 300 Syrisch-Oorthodoxe kloosters de oude Antiochische liturgieën in het originele Aramees. Deze afgelegen plek zorgde er echter ook voor dat de kerk werd gemarginaliseerd. Tegen het einde van de negentiende eeuw leefden nog slechts 200.000 Süryani in het Midden-Oosten, de meesten van hen rond het patriarchaat van Deir el-Zaferan.
De twintigste eeuw was voor de Süryani even problematisch als voor de Armeniërs. Tijdens de stuiptrekkingen van het Ottomaanse Rijk decimeerden honger, deportatie en moordpartijen het toch al dalende bevolkingsaantal. Het overblijfsel van de gemeenschap moest in 1924 zonder leider verder, toen Atatürk de Syrisch-orthodoxe patriarch verbande. Deze nam de antieke bibliotheek van Deir el-Zaferan mee naar Damascus. Ten slotte bezegelden de Turkse autoriteiten het lot van de gemeenschap door eenvoudigweg de Aramese school van het klooster te sluiten.
In 1920 was de gemeenschap geslonken tot 70.000 mensen, in 1990 woonden er in de hele regio nauwelijks 4000 Süryani. Nu ligt hun aantal rond de 2400 met bij benadering een dozijn monniken en een dozijn nonnen, verspreid over de vijf nog bestaande kloosters. Een van de dorpen met het verwonderlijke aantal van zeventien kerken heeft nog slechts één inwoner: de oude priester. In Deir el-Zaferan echoën de belletjes van twee monniken in zesde-eeuwse ruimtes. Ze dragen vooral zorg voor de relieken en vormen eigenlijk geen levende kloostergemeenschap meer.
Uittocht
Het lot van de christenen in de regio is onderdeel van een veel grotere uittocht van christenen uit het gehele Midden-Oosten. Onder de grillige duim van de Ottomaanse sultan leefden de verschillende geloven vaak in goede harmonie naast elkaar. De islam was altijd tolerant voor religieuze minderheden en de relatief vriendelijke behandeling van christenen en Joden contrasteert met de slechte bejegening die de Joden als religieuze minderheid in Europa ten deel viel.
Nog in de zeventiende eeuw schreven hugenoten die de religieuze vervolging in Europa ontvluchtten lovend over de Ottomaanse politiek van religieuze tolerantie. Het was zoals M. de la Motraye schreef: „Er is geen land op aarde waar alle godsdiensten zo vrij kunnen worden uitgeoefend en zo weinig worden vervolgd als Turkije.” Hetzelfde brede pluralisme dat Joden die door onverdraagzame katholieke koningen van Spanje en Portugal werden verdreven een plek gaf, beschermde de oosterse christenen in hun oorspronkelijke thuisland. Een eeuw geleden was nog een kwart van de bevolking op de Levant christelijk. In Istanbul was dat zelfs de helft.
Maar de val van het Ottomaanse rijk in de vroege twintigste eeuw zorgde voor tientallen jaren van bloedvergieten aan de zomen van het rijk: de Balkan, Cyprus, Oost-Anatolië en de Levant. Overal werd het pluralisme vervangen door een wraakzuchtige polarisatie. Religieuze minderheden vluchtten naar plaatsen waar ze een meerderheid konden vormen, bij voorkeur plaatsen die minder beladen waren door de geschiedenis, zoals Amerika en Australië.
Negen jumbojets
Op dit moment vormen de christenen in het Midden-Oosten een kleine minderheid van 12 miljoen mensen die worstelen om het hoofd boven water te houden tussen de 180 miljoen niet-christenen. Jaarlijks wordt hun aantal minder. De laatste twintig jaar zijn er ten minste 4 miljoen van hen vertrokken om een nieuw leven op te bouwen in het Westen. In Sydney leven meer christenen die in Jeruzalem zijn geboren dan in Jeruzalem zelf. Degenen die overblijven, hebben samen slechts negen jumbojets nodig om ook te vertrekken.
De ergste ramp vond recent plaats in Irak, juist aan de grens van de Tur Abdin, en heeft de meeste Iraakse christenen verdreven. Hoewel de 750.000 christenen voor de oorlog maar 7 procent van de bevolking uitmaakten, waren zij onder Saddam een welvarende minderheid. Dat werd gesymboliseerd door de hoge positie van Tariq Aziz, zijn christelijke minister van Buitenlandse Zaken. De christenen, die zich voornamelijk in de middenklasse bevonden, waren hoog opgeleid en leefden rond Mosul, Basra en vooral Bagdad. Vóór de oorlog had Bagdad de grootste christelijke populatie van het gehele Midden-Oosten.
Nu is ten minste de helft van deze christenen, ongeveer 350.000 mensen, het nieuwe Irak ontvlucht omdat ze niet langer konden leven met de voortdurende dreiging van geweld, massale ontvoering en economische neergang. Waar je ook komt in Syrië, je komt ze overal tegen: managers, ingenieurs, farmaceuten en wetenschappers, garage-eigenaren en zakenlui, ze leven allemaal met grote families in eenkamerflatjes van hun laatste beetje spaargeld, ondersteund door de kerk.
Emigratiepapieren
Op dit moment zijn ze er slechter aan toe dan ooit. De Arabische lente en de Syrische burgeroorlog dragen nog bij aan hun angst en onzekerheid. De situatie van de Egyptische kopten en de Syrische christenen, tot voor kort twee van de meer stabiele minderheden, is erg onzeker. Het is niet onmogelijk dat ze hetzelfde lot ondergaan als hun Iraakse buren. Het lot van de Palestijnse christenen, gevangen tussen Israëlische nederzettingen en de islamisten van Hamas, is ook niet te benijden.
De meeste jonge christenen die je in Gaza of de Westoever tegen komt, hebben hun emigratiepapieren al bij een ambassade liggen. Ze zijn over het algemeen goed opgeleid en vinden het gemakkelijker om te vertrekken. Ze hebben geld en vaardigheden om een nieuwe start te maken en merken dat hun aanvraag een voorkeursbehandeling krijgt bij de ambassades. Canada heeft op het moment de voorkeur, de VS worden ervaren als te arabafobisch voor zelfs christen-Arabieren.
De uittocht van Arabische christenen zal het plurale karakter van de regio radicaal veranderen. De christelijke Arabieren vormen een bolwerk dat de Arabische wereld beschermt tegen het islamisme. Sinds de negentiende eeuw speelden zij een vitale rol in de definitie van een seculiere Arabische identiteit: mensen als Michel Aflaq, de grondlegger van de Ba’athpartij, en George Antonius die ”The Arab Awakening” schreef, waren beide christen. Edward Said, de invloedrijkste wetenschapper van dit moment in de Arabische wereld, was een Palestijnse christen.
Als deze mensen door blijven gaan met emigreren, zal het voor de Arabieren veel moeilijker worden om zich te verdedigen tegen de radicale islam. De historicus prof. Kamal Salibi vertelde me in Beiroet: „De christenen hebben het gewoonweg gehad. Het is het gevoel dat veertien eeuwen lijden en achteruitgezet worden lang genoeg is. Ze willen gewoon weg.”
Geen westerse religie
Wat hier gebeurt doet ertoe. Het christelijk geloof is geen westerse religie. Het is niet ontstaan in Brussel of Rome. Het werd geboren in Jeruzalem en kreeg zijn intellectuele verdieping in Antiochië, Damascus, Constantinopel en Alexandrië. Op het concilie van Nicea, waar de apostolische geloofsbelijdenis haar vorm kreeg in het jaar 325, waren meer bisschoppen uit Mesopotamië en India dan uit West-Europa.
De oosterse christenen, die nu bezig zijn het Midden-Oosten te verlaten, bewaren de oudste liturgieën, het bijgeloof en de tradities die de sleutel vormen voor het verstaan van het vroege christendom. Zonder deze zaken zullen we de christelijke wortels van onze eigen cultuur nooit echt kunnen begrijpen. Zonder de plaatselijke christelijke populatie worden de belangrijkste en oudste heilige plaatsen van de christelijke wereld museumstukken, overgelaten aan de nieuwsgierigheid van toeristen. Het christendom zal in het Heilige Land niet langer bestaan als een levend geloof. Juist in het hart van het christendom zal een gapend gat zitten.
De auteur is historicus en schrijver. Hij studeerde geschiedenis aan Trinity College in Cambridge en schreef onder meer ”In de schaduw van Byzantium” (1998). Dit artikel is een vertaling van de inleiding in het boek ”The slow disappearance of the Syriacs from Turkey and of the Grounds of the Mor Gabriel Monastery” onder redactie van Pieter Omtzigt, Markus Tozman en Andrea Tyndall, dat zondag wordt gepresenteerd.