Anne de Vriesmuseum huist op A-locatie
Het bescheiden museum over Anne de Vries moet het niet hebben van bijzonder bezit. Hier telt vooral de passie.
Plotsklaps klinkt zijn naam door het aan hem gewijde museum. „Anne!” Nee, de imposante man met een pijp in zijn mond die de binnenkant van de openstaande deur siert komt niet in beweging. Ook al lijkt het of hij zo kan gaan zitten op de rode stoel met rieten zitting die klaarstaat en of hij zomaar kan wegfietsen op de degelijke fiets die tegen de buitenmuur leunt – Anne de Vries is slechts in inkt vereeuwigd.
Naamgenoot Anne Baas (71), voor wie de oproep bedoeld was, hoort het ook niet. Hij haalt zijn kleinkinderen van school. Zijn vrouw Femmie (68) controleert of hij het niet is vergeten. De man achter het Anne de Vriesmuseum in Rolde gaat zo op in zijn levenswerk dat het niet denkbeeldig zou zijn als het overige hem zou ontgaan.
De bevlogen man kent zijn grenzen. Hij houdt zijn schrijversmuseum –dat deel uitmaakt van het streekmuseum Het Dorp van Bartje en naast een nagebouwd jarendertigschooltje staat– bewust overzichtelijk en klein. Aan de gevel hangt een blauw bordje: Anne de Vriesstraat. Binnen trekt een ongeveer 4 meter lange vitrinekast de aandacht. Vol met boeken van De Vries. Veel, maar niet het hele oeuvre. Het echtpaar Baas zoekt ook niet meer, maar krijgt soms wel wat. Informatie over bijvoorbeeld van welke druk een bepaald boek is of wanneer het is uitgegeven ontbreekt. „Ik vind dat niet zo veel zin hebben. De mensen die hier komen vinden het vooral leuk om boeken te ontdekken die ze herkennen. Ze kijken kort en zijn dan weer weg.”
Dat heeft waarschijnlijk ook te maken met de ligging. Een wapperende OLA-vlag en een manshoog softijsje moeten passerende fietsers het erf op lokken. Dat zijn er nogal wat, want hier kruisen twee belangrijke fietspaden elkaar. „Het is een A-locatie, dat zag ik meteen. Ik kocht het terrein binnen een kwartier”, zegt Baas, die het zogenoemde Rolder Historisch Informatiecentrum annex Streekmuseum „van de grond af aan” heeft opgezet.
Hij en zijn vrouw begonnen in 1984 met de verkoop van koffie, limonade en ijs. Al snel volgde een plaggenhut en een „doorsnee Drentse boerderij.” Die laatste vormt nu het hart van het museum. Hier staat de koffie klaar, hier kan de bezoeker –onder meer– het interieur van een ouderwetse kapperswinkel bewonderen en hier is op de vloer zand in een kunstig motief gestrooid, wat vroeger de goedkope variant van het tapijt was. Ook is er informatie te vinden over de nabijgelegen Balloërkuil, een stuifzandvlakte waar vermoedelijk van de Germaanse tijd tot het eind van de achttiende eeuw de rechtspraak van de provincie Drenthe plaats had.
Jachthut
„U mag alle kastjes opendoen, hoor”, zegt Baas tegen twee dames die op hun kopje koffie wachten. Wie wil kan zijn koffie of pannenkoek in de voorkamer van de boerderij nuttigen, omringd door bedstee, goedgevulde linnenkast en haard.
Ook de poppenfamilie die de plaggenhut bewoont, gaat juist aan tafel. „Ze eten bruine bonen”, zegt Baas, „net als in Anne de Vries’ ”Bartje”. Echt hoor, er zitten bonen in die pan. Ik zei al tegen mijn vrouw dat ze in een pan zonder deksel moesten, dan kun je ze zien.”
Baas maakte al jong kennis met De Vries’ beroemdste boekenheld. Op zijn veertiende kocht hij van zijn eerste spaargeld het boek ”Bartje”. Niet vreemd, want hij groeide op vlak bij De Vries’ voormalige jachthut op de Drentse Benderse Berg. „Die huurde hij voor 1 gulden per week, afgerond 50 gulden per jaar, van Natuurmonumenten. Hij schreef er, maar jaagde ook fervent.” Het boek ”De man in de jachthut” stamt uit die tijd. Baas komt er nog regelmatig. Hij toert op aanvraag met groepen langs allerlei plekken uit De Vries’ leven, langs woonplaats Meppen, via Kloosterveen waar hij opgroeide, naar landhuis Klein Dennenrode in Hooghalen, waar hij in de oorlog woonde en actief was in het verzet.
Toen het echtpaar Baas vond dat het museum „meer power” moest krijgen was de keus niet moeilijk. Het streekmuseum had ook al de naam Het Dorp van Bartje meegekregen. Op 22 mei 2004, de dag waarop de schrijver 100 jaar zou zijn geworden, opende het Anne de Vriesmuseum officieel de deuren. Een eigenzinnige kunstenaar maakte een borstbeeld van De Vries. Tot ongenoegen van diens familie kreeg De Vries in brons een sterke ramsnek en een stel horens. De horens wilde de kunstenaar wel wegwerken, maar de nek moest blijven. „Hij had een heel andere visie. Dat heeft me een heleboel geld gekost.” Uiteindelijk ging de opening door zonder borstbeeld en zocht Baas een andere kunstenaar.
Harmonium
Met het museum is familie De Vries wel content. Ze zorgde voor foto’s, die het echtpaar Baas kopieerde, uitvergrootte en netjes terugstuurde. Het gros is opgehangen op twee verrijdbare wandjes, soms scheefgezakt in de lijst. Ze laten vooral veel Annes zien: in zijn „werkhok” bij zijn huis in Zeist –een prop papier op de grond–, bij de uitreiking van de Prijs van de Rotterdamse Kinderjury. Opvallend is de plaat waarop hij poseert met het jongetje dat de omslag van ”Bartje” sierde. Zijn ouders waren achteraf helemaal niet blij dat hun zoontje pardoes op een boekomslag was beland, weet Baas.
Wie verwacht in Rolde De Vries’ levensverhaal te leren kennen, komt bedrogen uit: de toelichtingen per foto geven slechts een fragmentarisch beeld. Wel draait op verzoek de film ”Bartje. Ik bid niet veur broene bonen”.
Een vitrine bergt willekeurig verzamelde –maar interessante– krantenknipsels rond de in 1964 overleden De Vries. Zijn rouwkaart en de liturgie van de uitvaartdienst kregen een plek. „Gekregen van zijn halfzus. Zij komt regelmatig koffiedrinken”, zegt Baas. De dienst zette in met Gezang 27, ”Nooit kan ’t geloof te veel verwachten”.
Vlak bij de vitrine staat een harmonium. Nee, het is niet van De Vries geweest. „Heel veel kerkelijke mensen hadden destijds een harmonium. Ik heb het hier ingericht in de trant van Anne de Vries.”
Dat zijn collectie geen originelen telt, deert Baas niet. Manuscripten en correspondentie liggen in het Letterkundig Museum in Den Haag. Het manuscript van ”Bartje” is in bezit van het archief in Assen, De Vries’ geboorteplaats. „Als ik ze had moest ik professioneel te werk gaan, me bezighouden met verwarming en vochtigheidsgehalte. We houden het liever laagdrempelig.”
Juist daarom heft het museum in Rolde geen entreegeld. Eén keer probeerden de eigenaars het, maar zonder succes. „We hadden tijdens de jaarlijkse motorrace TT een expositie van bijzondere motoren. De verzekering was vrij prijzig, dus vroegen we een rijksdaalder. Wat bleek? De mensen die elke week even binnenwandelden, keerden om toen ze zagen dat ze moesten betalen.”
Berouw na de beruchte bruine bonen
Als er iemand een omvangrijk oeuvre heeft, is het Anne de Vries wel. Dat zorgt voor verrassingen in het Anne de Vriesmuseum in Rolde. In een van de vitrinekasten staat het boekje ”Bruintje Beer in ’t verkeer”, bedoeld voor verkeersonderwijs op de lagere school. Nooit geweten dat dit nostalgisch ogende dunne werkje –het roept meteen herinneringen op aan krakerige schoolstoeltjes– geschreven is door de Drentse meesterverteller.
Bekend werd De Vries met zijn ”Kleutervertelboek van de Bijbelse Geschiedenis”. Het schrijven voor kleuters vond hij „héél zwaar werk”, desondanks ging zijn kleuterbijbel in meer dan twintig talen de wereld over. De trilogie ”Reis door de nacht” werd door jong en oud stukgelezen. Maar ook ”Jaap en Gerdientje”, ”De man in de jachthut” en ”Ratje, een jongen van de straat” zijn bij velen bekend.
Daarnaast schreef de geboren onderwijzer tientallen schoolboekjes. Niet alleen voor het christelijk, maar ook voor het openbaar onderwijs. Die laatste publiceerde hij onder diverse pseudoniemen, om zich als protestant-christelijk onderwijzer niet verdacht te maken.
Zijn eerste boeken schreef De Vries toen hij onderwijzer was aan het blindeninstituut Bartiméus in Zeist. Heimwee naar zijn geboortestreek speelde hem parten en hij vond een uitweg in de wereld van het verhaal.
Met ”Bartje” (1935) –het fiere jochie met zijn opstaande kuif– en later het vervolg ”Bartje zoekt het geluk” brak de schrijver door. De Vries kijkt in ”Bartje” door de ogen van een kind, een Drents jongetje uit een arm gereformeerd gezin. Een ventje met een eigen wil dat –wie weet het niet– weigert te bidden voor bruine bonen als hem een „prakkie” is beloofd. En dat dan door zijn vader en moeder de deur uit wordt gezet.
„Ziezo, nou is alles voorbij. Dat kan dus. Dat ze je wegjagen en dat je een ander huis zoeken moet.
Bartje leunt tegen de pereboom. Hij huilt niet, hij hoest en hij braakt. ’t Is groen, het zijn zuringblaadjes. Hij is duizelig, het bonst overal; in zijn hoofd, in zijn lijf, in zijn benen. Hij kijkt rond. ’t Is net, alsof het heel lang geleden is, dat hij alles zag. Dat kàn dus, dat ze je wegjagen. ’t Is vreemd, maar niet verschrikkelijk. Het dringt misschien niet tot Bartje door. Hij kan het nog niet verwerken. Wat moet hij nou?
Zijn benen weten het. Die gaan lopen, het huis langs, het klinkerpaadje over, naar voren. De benen slingeren, ze stappen telkens naast het paadje. Bartje lijkt wel dronken. Hij trekt onder het lopen achter aan zijn broekje. Het plakt zo, het is daar brandend heet. En ook nat. Hij heeft zijn broek natgemaakt. Hij wist het wel, toen vader er op sloeg, maar hij kon er niets aan doen.
(…)
Hoe lang zal het wel duren, voor hij iemand gevonden heeft die hem hebben wil? Als het nou eens avond wordt… Dan krijgt hij ook geen eten voor de avond!
„Verjoppie!”… kermt hij. Daar schrikt hij van. Daar blijft hij voor staan. Nu wordt opeens alles verschrikkelijk.
De tranen springen hem in de ogen. Hij laat zich en zijn potje vallen op de berm, legt zijn hoofd op de armen en schreit. Daar komen alle snikken, die al zo lang vast gezeten hebben. En als hij eindelijk opkijkt en verwonderd merkt, dat er nog niets veranderd is, wordt hij woest. Hij trappelt met zijn voeten en slaat met zijn vuisten op het korte, vochtige gras en hij vloekt. Verjoppie, hij heeft gevloekt, net als vader! Daar wordt hij weer stil van. Hij kijkt verschrikt om zich heen. De Lieve Heer daar boven… En hij vloekte!.. Hij moet gauw om vergeving vragen, dadelijk op slag. Achter de boom, daar ziet geen mens hem. Gauw, op zijn knieën.
„Och Lieve Heer, nou heb ik vluukt. Maar ik vergiste mij jà. Eerlijk waar, ik vergiste mij, heur! Wil de Lieve Heer het mij vergeven? Dan zal ik ’t wel nooit weer doen. En ik wil ook zo graag een betien eten. Want anders ga ’k jà door van de honger. Och, geef mij toch wat. Amen.”
(…)
Nu heeft Bartje de keuze tussen vader en moeder en die keuze is niet moeilijk. Hij gaat natuurlijk naar vader toe. Groot is de benauwdheid, die zijn schuldig zieltje vervult op deze tocht. Hij klemt met gevouwen handen de klompen tegen zijn borst en bidt, terwijl hij voortrent: „Och Heer, bewaar mij toch! … Ie kunt alles. Bewaar mij, dâ ’k geen klappen krieg, dan zâ ’k veurtaan altied lief en oppassend wezen.”
(…) Bartje kijkt omhoog en luistert. Lachen ze? En over hem?.. Zo plezierig… Dat kan nooit!
En dit wordt nu de grootste verrassing van deze vreemde dag. (…) „Zo deugniet, wat moet ie zeggen?”
(…)
Hij heft een zware hand en legt die op het even schrikkerig wegduikend bolletje. Hij zegt: „Hij is toch vaders jongen, hè?.. En waaromme kwam hij dan het eerst naar vader toe, hè? Nou, waaromme?”…
En de zoete Bartje wrijft zijn hoofd tegen vaders besmeurde manchester broek als een spinnende poes. Hij zegt zacht: „Omdâ ’k van vader het allermeeste hou in de hele wereld…”
Dit is het vierde en laatste deel in een serie over kleine schrijversmusea. www.dorpvanbartje.nl www.rd.nl/schrijversmusea