Kerk & religie

Beza als psalmdichter: waardig opvolger van Marot

PUTTEN – In kasteel De Vanenburg in Putten klinken morgen Franse psalmen van Theodorus Beza. De opvolger van Calvijn in Genève was immers niet alleen een geleerd theoloog, maar ook een kundig berijmer.

24 August 2012 11:47Gewijzigd op 14 November 2020 22:49
Theodorus Beza. Foto Kok, Utrecht
Theodorus Beza. Foto Kok, Utrecht

Het blijft een mooi verhaal. Calvijn gaat begin 1549 in Genève bij Beza langs, maar treft hem niet thuis. Net als hij wil weggaan, valt zijn oog op een blad papier op het nachtkastje. Nieuwsgierig pakt Calvijn het en leest het begin van de berijming van Psalm 16 in het Frans. Calvijn steekt het blad in zijn zak en laat het zien aan zijn collega-predikanten. Die zijn meteen enthousiast. De predikanten besluiten Beza te vragen verder te gaan met het berijmen van psalmen. „En zo is het gekomen dat Beza degene werd die de psalmberijming van Marot heeft voltooid”, stelt Gaspard Laurent in zijn redevoering bij de uitvaart van Beza in 1605.

Of het inderdaad zo gegaan is in 1549 weten we niet; het verhaal van Laurent is de enige bron. Feit is wel dat men in Genève in die tijd met smart zit te wachten op iemand die het onvoltooide psalmboek van Clément Marot kan afmaken. Deze Franse dichter had 49 psalmen en de Lofzang van Simeon berijmd, maar was in 1544 in Turijn overleden. Her en der waren er wel dichters geweest die verder waren gegaan met het psalmenproject, maar hun berijmingen voldeden niet aan de hoge eisen die Calvijn inhoudelijk en poëtisch aan dit werk stelde. Het ging immers om teksten waarmee de gemeente zich tijdens de eredienst tot God zou kunnen richten?

Het feit dat Beza in 1548 in Genève terechtkomt, moet voor Calvijn dan ook een geschenk uit de hemel zijn geweest. Deze getalenteerde dichter is dé 
man om Marot op te volgen.

Hoe het dan ook precies begonnen is, feit is dat Calvijn Beza zo ver weet te krijgen dat hij zich zet aan de grote klus: 101 psalmen in het Frans in een –liefst steeds weer andere– versvorm gieten. Beza gaat voortvarend te werk. Al in 1551 kan hij zijn eerste resultaten publiceren: 
34 psalmen. De gemeente van Genève kan nu in ieder geval de Psalmen 1-47 zingen, en ook de reeks 119-134 is voorhanden.

Daarna stagneert het project. In de volgende jaren verschijnen slechts zeven psalmen. Pas eind 1560 pakt Beza de draad weer op. In korte tijd weet hij de resterende zestig psalmen te berijmen. Overigens niet meer allemaal in een nieuwe versvorm. Voor een aantal psalmen gebruikt Beza de ‘mal’ van een eerdere psalm van Marot of zichzelf. Zo krijgt Psalm 68 dezelfde versvorm –en ook melodie– als Psalm 36. Begin 1562 kan het complete psalter gedrukt worden.

Vaak is gesteld dat het dichterlijk werk van Beza het niet haalt bij de poëzie van Frankrijks ”prins der dichters”, Marot. In het boek ”Thédore de Bèze. Zijn leven, zijn werk”, dat morgen in Putten gepresenteerd wordt, stelt Marotkenner dr. Dick Wursten echter dat Beza een waardig opvolger van Marot was. „Beiden hebben geïnspireerde berijmingen en ‘vakwerk’ afgeleverd, maar altijd is hun werk ambachtelijk én poëtisch consistent: gewone taal die door deskundig gebruik van literaire middelen meer zegt dan het gewone.”

Volgens Wursten wilde Beza echter, anders dan Marot, met zijn berijmingen geen literaire prestatie leveren. Dat deed hij in het Latijn of in vrije Franse poëzie. Met zijn psalmen wil hij in de eerste plaats de gemeente dienen. „Het is een bewust dienstbaar dichterschap geweest en het resultaat zou –als we de bedoeling van de dichter in het oog houden– functioneel-inhoudelijk moeten worden beoordeeld: zijn ze zingbaar? En vertolken ze effectief de Bijbeltekst?” Het antwoord op beide is volgens Wursten positief.

Veel berijmingen van Beza zijn –in vertaling– geliefde kerkliederen geworden. Neem de Psalmen 42 en 68. Dat heeft uiteraard ook voor een groot deel met de melodie te maken. Dat neemt niet weg dat we nog altijd aan Beza’s inzet maar liefst twee derde van ons psalmboek te danken hebben.


Psaume 42: 1 en 5

  1. Ainsi qu’on oit le cerf bruire,

Pourchassant le frais des eaux,

Ainsi mon coeur qui souspire,

Seigneur, apres tes ruisseaux,

Va tousjours criant, suyvant

Le grand, le grand Dieu vivant.

Helas donques, quand sera-ce

Que verray de Dieu la face?

  1. Tous les grans flots de ton onde

Par dessus moy ont passé:

Mais sur un poinct je me fonde,

Que n’estant plus courroucé,

De jour tes biens m’envoiras,

De nuict chanter me feras,

Priant d’une ame ravie,

Toy seul autheur de ma vie.

Theodorus Beza

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer