„Toearegs moeten het veld ruimen in Mali”
Fotograaf Jaco Klamer bezocht het West-Afrikaanse land Burkina Faso. Grote groepen Toearegs zijn daar neergestreken, op de vlucht voor de onrust in Mali. Deel 3 in een serie portretten met tekst van Henrique Staal.
„Ik ben dankbaar dat er mensen zijn op deze planeet die aan ons denken”, verzucht Muphtah Ag Mohamed, terwijl hij toekijkt hoe medewerkers van Save the Children een educatieprogramma opzetten voor kinderen van vluchtelingen.
„We krijgen hier voedsel van UNHCR, we hebben genoeg te eten. Maar ik heb geen documenten, geen bezittingen. Nee, ik voel me niet tevreden. Ik vind het moeilijk mijn leven door te brengen in een kamp vol vluchtelingen.”
De man verzucht dat hij in Mali een stenen huis bewoonde en een goede opleiding had. „Nu woon ik in het vluchtelingenkamp Gandafabou in een hut van stokken en kleden. Zo’n hut bouwen we in Mali wel eens tijdens speciale festiviteiten.
Mijn vader was dorpshoofd in Tbrempt, in de regio Timboektoe Asawal. Hij vocht in het Franse koloniale leger en werd na de onafhankelijkheid leraar op de academie. Mijn zeven zussen en drie broers kregen onderwijs. Nadat mijn vader met pensioen was gegaan, schreef hij boeken. Mijn vader en moeder woonden, in de jaren negentig, in een groot huis in Gurmasharrush, bij de rivier de Niger. Mijn ouders wilden er oud worden, in vrede.”
Dat bleek hun echter niet gegund. Tijdens een eerdere opstand van Toearegs in de regio sloegen ze op de vlucht. „Ik dacht dat alleen jongeren gevaar liepen en dat ouderen veilig waren. Maar rebellen kwamen met mortieren en walsten met tanks hun huis plat. Ook mijn ouders werden verdreven: mijn vader vluchtte naar rechts, mijn moeder naar links. We leefden daarna acht jaar in Ouagadougou (hoofdstad van buurland Burkina Faso, red.)”
Zijn broer Mohamed El Moktar Ag Mohamed knikt. „Na acht jaar keerden we vanuit Burkina Faso terug naar Mali”, zegt hij. „Maar in de eerste week van februari verlieten we Mali opnieuw, omdat het er onveilig was. In het noorden van Mali vocht het leger tegen de Toearegs, in het zuiden werden we opgejaagd. Het regeringsleger viel ons dorp binnen om Toearegs te doden. In het verleden was het leger zwak, maar het krijgt nu steun uit het buitenland.”
De broers zeggen dat er tien dorpsgenoten werden vermoord. Mohamed: „Alle inwoners van ons dorp zijn gevlucht, zo’n 4000 mensen. Ook de minister van Landbouw, een Toeareg, moest vluchten. Zijn bezittingen zijn vernietigd.”
„De wereld maakt zich druk over het culturele erfgoed van Mali dat dreigt te verdwijnen”, verzuchten de broers. „Maar intussen wordt ons volk, de Toearegs, gemarginaliseerd om uiteindelijk het veld te ruimen. Toearegs worden hard aangepakt in Mali, en dat verdienen we niet: we zijn een groot volk. We hebben gevochten tegen de Franse bezetter.
De islamisten die het voor het zeggen hebben in Mali, zijn geen Toearegs. Wij zijn ook islamieten, net als de islamisten, maar wij zijn zachter, democratischer en respectvoller. Wij zijn soefisten. Vrouwen hoeven van ons geen boerka’s te dragen, wij dansen en roken wel eens en zien er geen probleem in om af en toe een biertje te drinken. In Libië vochten we voor Gaddafi en toen de strijd daar was afgelopen, keerden we, bewapend, terug naar Mali om ons te wijden aan ons grote doel: de autonomie van de Toearegs.”
Dit is het slot van een drieluik over gevluchte Toearegs uit Mali.