CU’ers oriënteren zich op grote denkers
DEN HAAG – Politiek bestaat niet alléén uit mannetjesmakerij, oppervlakkig gehakketak en elkaar met snelle oneliners aftroeven. Dat bewijst het boek ”Volgers”, dat het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie vandaag in Utrecht presenteert.
In het boek beschrijven zestien auteurs, bekende en minder bekende CU-vertegenwoordigers en mensen die qua levensbeschouwing in de buurt van de ChristenUnie huizen, van welke christelijke denker uit verleden of heden zij het meest hebben geleerd. Ze presenteren hun ‘held’: de man van wie ze, om het met een modern woord te zeggen, een ‘volger’ zijn geworden, en die zelf weer een overtuigd volgeling van Jezus van Nazareth was.
Zo schrijft de historicus G. J. Schutte over de Groen van Prinsterer. Tot zijn schrik stelt hij vast dat een „jonge twintiger” die hij onlangs sprak, iemand die minstens twaalf jaar christelijk onderwijs heeft genoten en actief kerklid is, nog nooit van de 19e-eeuwse antirevolutionair had gehoord. „Hij is, vrees ik, geen uitzondering. Nederland gaat vreemd om met zijn verleden, en zeker met zijn recente verleden. Onze kijk is volgens de Canon gericht op de eerste spoorlijn en kinderarbeid, op de ”Havelaar” en de ”Stijl”, op Aletta Jacobs en die mevrouw van Pluk van de petteflet, en dergelijke interessante verschijnselen. Maar niet (…) op de denkers en staatslieden die de afgelopen twee eeuwen de overtuigingen en verlangens van de Nederlanders vorm gaven – behalve de Grondwet van 1848 en ene meneer Drees van de AOW.”
Het kost Schutte geen moeite aan te tonen wat het grote belang van Groen is geweest voor zijn eigen en zelfs voor onze huidige tijd. Moeilijk gezegd: „Door de grondslagen voor een orthodox-protestantse zuil te leggen en de aanvaarding daarvan te eisen, legde hij tevens de grondslagen voor een pluriform bestel van gelijkwaardige, op religie en levensbeschouwing gebaseerde volksdelen.” Korter gezegd: „Zijn doorlopende bestrijding van het horizontalisme.”
Laat het boek zien dat de ChristenUnie bepaald geen oppervlakkige partij is, het toont tevens de breedte van deze orthodox-christelijke politieke groepering. Zo beschrijft R. Steenvoorde waarom hij een groot bewonderaar is van Thomas van Aquino, stelt A. Kamsteeg de puritein George Whitefield aan de lezers voor, vertelt A. Rouvoet waarom hij zo sterk is gegrepen door C. S. Lewis en gaat T. Vreugdenhil dieper in op leven en betekenis van Charles Taylor.
Dat naast de aloude gereformeerde grootheden als Calvijn, Kuyper en Dooyeweerd, ook een denker als G. K. Chesterton de revue passeert, laat zien dat de partij van Slob ook het rooms-katholieke denken over mens en maatschappij wil benutten. De verbinding tussen al deze voorbeeldfiguren ligt, aldus eindredacteur Rob Nijhoff, „in hun maatschappelijke inzet of visie. Hoe verschillend die ook was, deze christenen hebben laten zien dat ze ook in hun visie op de samenleving en hun inzet voor medemensen, hun Heer, Jezus Christus hebben willen volgen.”
Voor sommigen zal de door het WI van de ChristenUnie gekozen breedte wat té breed zijn. Bijvoorbeeld wanneer in het laatste hoofdstuk WI-medewerker Geert Jan Spijker U2-zanger Bono als zijn ‘held’ introduceert. Toch ontbreekt het Spijker niet aan argumenten. Kwistig strooit hij met citaten, uit interviews en liedjes, waaruit onmiskenbaar blijkt dat het bekende popidool, dat zich regelmatig inzet om daadwerkelijk iets te doen tegen grootschalige uitbuiting en schrijnende armoede van miljoenen en miljoenen mensen, zich laat inspireren door een persoonlijk geloof in de Bijbel en in de Middelaar Jezus Christus.