„Prediking en Drie-eenheid horen bij kerk”
DOORN – Prediking en dogma zijn vandaag aangevochten, omdat ze een gezag veronderstellen dat zowel in de samenleving als in de kerk niet meer vanzelfsprekend is.
Dat stelde prof. dr. G. van den Brink maandagavond op de eerste dag van de studieweek voor theologiestudenten in Doorn, georganiseerd door de Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk.
Het onder vuur liggen van de prediking is volgens de Amsterdamse hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit te verklaren vanuit de „toegenomen mondigheid” van gemeenteleden. „In een cultuur waarin iedereen overal over mag meepraten, is het vreemd dat in de kerk slechts één persoon de hele tijd aan het woord is.”
Desondanks is de prediking in de eredienst onopgeefbaar, „omdat –zoals Paulus schrijft– het God behaagd heeft door de dwaasheid van de prediking zalig te maken die geloven. Dat preken dwaasheid is, gekkenwerk, vond men in Paulus’ tijd ook al. Paulus spreekt het niet eens tegen, maar hij zegt er wel iets bij: het heeft God behaagd om juist door de dwaasheid van dat gepreek zalig te maken wie geloven.”
Als voorbeeld van een aangevochten dogma noemt de hoogleraar het dogma van de triniteit, de Drie-eenheid. „Je zou kunnen zeggen dat er vandaag nog maar één dogma is: wees authentiek. Wie nadenkt over de verhouding van het dogma van de triniteit tot de prediking, heeft te maken met een dubbele aanvechting, zelfs dogmatici hebben het er vaak niet zo op.” Toch horen zowel de prediking als het dogma van de drie-eenheid wezenlijk bij wat het inhoudt om kerk te zijn, aldus prof. Van den Brink. Hij stelt daarbij dat er spreekregels uit het dogma zijn af te leiden die ook voor de prediking van belang zijn. Zo komt hij bij het thema van de studieweek ”Leren spreken over God”. „Spreek nooit zó over de Zoon dat Hij losstaat van de Vader”, is de eerste van zes spreekregels. Voor de andere vijf worden de drie personen in de Godheid in deze regel steeds op een andere plaats gezet door de hoogleraar, afsluitend met „Spreek nooit zo over de Geest dat Hij losstaat van de Vader.”
Als iemand vandaag over God spreekt, betekent dat niet dat daar veel mee is gezegd. „Niet elke invulling is christelijk. Vandaar het trinitarisch dogma.”
Vervolgens gaat de Amsterdamse hoogleraar in op de vraag hoe er trinitarisch gepreekt kan worden vanuit het Oude Testament. „Daar is de triniteit toch nog lang niet aan de orde? Natuurlijk is er altijd al gezocht naar sporen van de triniteit in het Oude Testament. Telkens als het over God gaat, kon men zich afvragen: is hier nu de Vader bedoeld of de hele triniteit? Sinds de verlichting is het gebruik geworden te menen dat het trinitarisch dogma een vroegkerkelijke uitvinding is. Tegenwoordig komt men daar weer van terug.”
Argumenten voor het laatste zijn niet alleen losse teksten, maar ook de zogeheten hypostasen –het Woord, de Wijsheid, de Geest– en ook de wijze waarop enkelvoud en meervoud elkaar kunnen afwisselen.
Voorbeeld daarvan is Gods verschijning aan Abraham in Genesis 18. In deze geschiedenis is volgens prof. Van den Brink al het heil te vinden „dat later tot ons gekomen is in Christus en de Geest.” Daarbij haalt hij Augustinus aan: „Het nieuwe verbond ligt in het oude verborgen, het oude wordt in het nieuwe manifest. Op die manier mag er een eenheid zijn in de prediking over Oude en Nieuwe Testament, zonder dat we op gekunstelde wijze het Nieuwe geheel en al in het Oude teruglezen.”