‘Snertdiensten’ zorgden voor een vol ”Houten hemeltje”
Nog iedere zondag bezetten de predikant en zijn vrouw de herenbank in de hervormde kerk van Langweer, meldde het RD in een mooi artikel over de „adellijke predikant” Cees van Eysinga, voor wie het 19e-eeuwse Reveil van beslissende betekenis is geweest.
Adel is vandaag vergane glorie. Predikanten van adellijke afkomst vallen niet meer op. In veel hervormde gemeenten herinneren de herenbanken nog aan de ooit in aanzien zijnde adel. Als jochie keek ik altijd met eerbied naar de herenbank in de Ridderkerkse Singelkerk als daar baron Groeninx van Zoelen aanschoof.
De adel had soms forse invloed op het kerkelijk leven. Het behoorde soms zelfs tot de ”heerlijke rechten” van een grootgrondbezitter om de predikant of de pastoor te kiezen. Zo beheerste in Renswoude de familie Taets van Amerongen het gemeentelijk leven, terwijl de leden van de gemeente haar ethische richting niet begeerden.
Voor de adel was soms een aparte ingang in de kerk gereserveerd. In het Friese Raerd liet jonkheer Tjalling A. J. van Eysinga zich altijd als eerste het avondmaal bedienen aan een tafel samen met de predikant. Direct daarna verliet hij de kerk door de familiedeur.
Dit brengt mij op de gemeente (Oud) Beets, later gevoegd bij Beetsterzwaag. Daar stond ooit de 12e-eeuwse Gertrudiskerk. Die kerk raakte in verval en werd afgebroken. In 1890 sloegen twee „adelijke orthodoxe families” (Van Lynden en Lycklama à Nijeholt) de handen ineen en lieten er op dezelfde terp voor een kapitaal hun eigen kerk bouwen, die ze de toepasselijke naam Adelskerk gaven. Het kerkje hield het midden tussen een kasteeltje en een godshuis. Gebrandschilderde ramen toonden de wapens van de adel.
De arbeiders in Polder Beets (nu Nij Beets) weigerden het echter om elke zondag 5 kilometer te lopen. Bovendien was het ’s winters koud in de kerk, omdat de kerkvoogdij geen kachel wenste te plaatsen. Ds. G. A. van Brugghen, die in 1890 in Beets werd beroepen, schreef: „Ook de adel had geen zin in een koude kont, want wanneer er nu en dan eens een vertegenwoordiger van den Frieschen adel in de schoone houten banken plaatsnam was het altijd zomer, en was er geen kachel nodig.”
Toen de specie van de Adelskerk nog maar nauwelijks was opgedroogd, liet ds. Van Brugghen op eigen initiatief in de polder een houten kerkje bouwen, voor een bijeengebedeld bedrag van 1300 gulden. Het kreeg de bijnaam ”Het houten hemeltje”. Naar dat houten kerkje, waar ds. Van Brugghen naar eigen zeggen „veel gesproken, geleerd, gezucht en gebeden had” en waar hij „door Gods genade wel eens voldoende geestelijke stof had om de zielen te voeden”, lieten de straatarme arbeiders zich ook niet snel lokken. Toen echter ds. Van Brugghen aan het eind van de diensten snert ging uitdelen, stroomde de kerk vol. Zo werden zijn diensten ‘snertdiensten’. De kerk van hout trok toen het volk, terwijl de Adelskerk van ‘goud’ maar matig bezoekers ontving; op den duur eens in de drie weken zes à zeven kerkgangers. Nu resten slechts enkele adellijke graven. In 1911 is ook de ‘snertkerk’ afgebroken.