Wisselende kiezers
In Mens & Maatschappij (87e jaargang nr. 2) komt het verschijnsel van de wisselende kiezer aan de orde. In hoeverre zijn een beperkte sociale integratie en het veelvuldig kijken naar nieuwsprogramma’s bevorderlijk voor een wisselende partijvoorkeur?
In veel westerse democratieën stijgt het percentage kiezers dat bij twee opeenvolgende verkiezingen op een verschillende partij stemt. De Nederlandse verkiezingsuitslagen zijn de veranderlijkste van West-Europa. Gemakkelijk leidt dat tot politieke instabiliteit.
Volgens de sociale-integratietheorie is iemands partijvoorkeur afhankelijk van de voorkeuren van mensen in zijn sociale omgeving. Een heterogeen sociaal netwerk vergroot de kans op verandering. In de stad zal men daarom meer wisselende kiezers tegenkomen. Het aantal potentiële sociale contacten is daar groter, mensen zijn minder georiënteerd op familie en de sociale netwerken zijn er minder gesloten en homogeen. In de onderzochte periode 1998-2006 blijkt dat inderdaad het geval te zijn.
Verder kan op grond van deze theorie gesteld worden dat mensen die tot een andere beroepsklasse of religie behoren dan hun ouders, een grotere kans hebben om van partij te wisselen. Uit het onderzoek blijkt dat een religieuze overstap hier wel van invloed is, maar een andere beroepsklasse niet.
Onder de mensen die veel nieuwsprogramma’s bekijken zijn inderdaad relatief veel wisselaars. Deze categorie komt meer in aanraking met andere opvattingen en de kans is ook groot dat zij zich laten beïnvloeden door de persoonlijkheid en het uiterlijk van de politicus.
Het is echter ook denkbaar dat wisselaars relatief veel nieuwsprogramma’s volgen omdat ze twijfelen over hun partijkeuze. Onderzoeksgegevens maken deze omgekeerde causaliteit echter niet erg waarschijnlijk.
Sociologie (jaargang 8 nr. 2) presenteert een onderzoek naar seculiere intolerantie ten aanzien van de islam. Duidelijk is dat laag opgeleiden etnocentrischer zijn dan hoog opgeleiden. Laag opgeleiden maken een scherp onderscheid tussen de eigen groep en de anderen. Zij zien hun cultuur als iets vanzelfsprekends. Anti-immigratiepartijen vinden dan ook vooral steun bij hen.
De woordvoerders van deze partijen hanteren echter vaak allerlei progressieve argumenten. De islam is volgens hen een achterlijke godsdienst die de democratie ondermijnt en de rechten van vrouwen en homoseksuelen bedreigt. Hoe verhoudt zich dat tot hun etnocentrisme?
In minder dan een halve eeuw tijd heeft Nederland een conservatieve christelijke moraal ingewisseld voor een progressief cultureel klimaat. Tegelijkertijd is de islam, die niet past in dit progressieve klimaat, een factor van betekenis geworden.
De progressieve moraal wordt door lager opgeleide seculiere Nederlanders vrijwel in dezelfde mate onderschreven als door hoger opgeleiden. Ook in hun afkeer van de religieuze orthodoxie verschillen ze niet. Dat laag opgeleiden niettemin afwijzender staan ten opzichte van de islam dan hoog opgeleiden komt door hun etnocentrisme. Hoger opgeleiden hanteren een meer relativistisch perspectief. Zij willen zich hoeden voor stereotypen en weigeren de islam te zien als een onwrikbaar geheel van conservatieve waarden.
Daarbij komt dat lager opgeleiden vaak hun afkeer uitspreken over de overmaat aan tolerantie die er volgens hen in Nederland bestaat, terwijl hoger opgeleiden vinden dat laag opgeleiden allerlei culturele verschillen verabsoluteren en problematiseren.
In Denkwijzer (jaargang 12 nr. 2) schenkt prof. Ad de Bruijne (Kampen) aandacht aan Jonathan Israel.
Deze historicus heeft zich de afgelopen jaren opgeworpen als de kampioen van de radicale verlichting. Centrale kenmerken van de hedendaagse samenleving, variërend van gelijkheid van man en vrouw tot democratie en euthanasie, gaan terug op ideeën uit deze verlichtingsvariant. In de 18e eeuw deelden orthodoxe christenen deze waarden veelal niet, maar inmiddels zullen zij de meeste als vanzelfsprekend ervaren.
Mensen als Voltaire en Rousseau rekent Israel tot de gematigde verlichting. Zij bleven dicht bij de bestaande christelijke orde en geloofden als deïsten in de goddelijke voorzienigheid. Spinoza en Bayle waren de voortrekkers van de radicale verlichting, die een atheïstisch karakter droeg. Daarbij wijst Israel de marxistische benadering van de geschiedenis af. Ideeën zijn bepalend.
Als risico van de radicale verlichting ziet De Bruijne de dwang tot bevrijding. Mensen moeten opgevoed worden tot mondigheid. Wie uitgaat van een gegeven transcendente waarheid zal vroeg of laat kennismaken met haar dictatoriale tendensen.
Toch heeft ook die radicale verlichting christelijke wortels. Wel bleven in het verleden de meeste christenen hier blind voor. De traditionele kaders waren bij hen helaas sterker dan het Evangelie.
Inmiddels is dat anders geworden.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren? focus@refdag.nl