Hhg Garderen organiseert jaarlijkse zendingsmiddag
GARDEREN – Waarom denken jonge mensen met een roepingsbesef voor de zending altijd aan verre landen? Nederland is ook een zendingsland geworden, zo stelde ds. M. van Kooten donderdag op een zendingsmiddag in Garderen.
De predikant van de hervormde gemeente in Elspeet las Lukas 24:36-49. Zijn overdenking ging over de verzen 47 en 48, met name over de woorden: „…beginnende van Jeruzalem. En gij zijt getuigen van deze dingen.”
In Lukas 24 gaat het over een verschijning van de opgestane Heere Jezus aan Zijn discipelen en over de opdracht die Hij Zijn discipelen geeft om het Evangelie te verkondigen aan alle volken. Ook wordt daarin vermeld dat de discipelen uit Mozes en de profeten hadden moeten begrijpen dat de Heere Jezus zou opstaan uit de dood. Ds. Van Kooten: „Mozes, de Psalmen en profeten: ze staan niet vol, maar bol van Christus.”
De predikant wees erop dat de discipelen de opdracht kregen in de eerste plaats op te roepen tot bekering. „Heidenen, of ze nu in China wonen of in Afrika, ze moeten gewezen worden op hun zonden. En daarna ook op vergeving.”
Ds. Van Kooten benadrukte voor de ruim honderd aanwezigen dat ook in Israël het Evangelie verkondigd moet worden. Hij schetste een beeld van hoe het in Israël gesteld is: „Je krijgt tranen in de ogen als je het ziet. Men juicht met de wetsrol in de hand. Vreugde der wet! Maar die wet is vol van Christus!”
De discipelen kregen de opdracht om in Jeruzalem te beginnen met de verkondiging van het Evangelie. „Er mag iets zijn van een strategie. Je mag beginnen waar een zekere basiskennis is. Paulus ging eerst naar de synagoge. Men kende Mozes, men kende de Psalmen. Dat is niet altijd ongezegend gebleven. Denk aan de bekering van Lydia.” Hij wees erop dat ook in de huidige zending doorgaans eerst contact wordt gezocht met bestaande christelijke gemeenschappen „met wie enige affiniteit bestaat.”
Ds. Van Kooten stelde verder dat Nederland een zendingsland is. „Je hoort jonge mensen met roepingsbesef voor zending. Maar waarom altijd die verre landen? Is ons eigen land geen zendingsland?
Over de woorden: „En gij zijt getuigen van deze dingen” zei hij: „Moeten we dat zo opvatten dat we de straat op moeten om het Evangelie te verkondigen? Zo wordt het vaak opgevat in evangelische kringen. Maar er staat: en gíj zijt getuigen van deze dingen. Getuigen dat de Heere de zonden vergeeft.”
Eerder op de middag mediteerde ds. N. A. Donselaar, hersteld hervormd predikant in Zuilichem, over Psalm 87. Hij stelde dat deze psalm een loflied is op de stad van God. De nadruk legde hij op het feit dat de psalm zegt: Zijn grondslag is op de bergen der heiligheid. „Wat heerlijk dat er staat: Zíjn grondslag. Als het van ons bouwen afhing, zou het niet goed gaan. De Heere bouwt Zijn kerk door Woord en Geest”.
Verder gaf hij aan dat in Sion kinderen van Abraham, maar ook kinderen van Adam woonden. „De tollenaar durfde in de tempel de ogen niet opslaan vanwege Gods heiligheid. O God, wees mij genadig, de zondaar, zo staat er in de grondtaal. En David zegt in Psalm 51: Wees mij genadig. Dat zegt hij nadat hij tot Bathseba was ingegaan. Maar het blijft een grondtrek in het leven van Gods kinderen, toch? Of kent u die kreet niet?”
Ds. Donselaar besloot met de woorden: „En nog staan de poorten van Sion wijd open. Doemwaardigen, helwaardigen worden genodigd. Strijd gij om in te gaan. Wie wil, neme van het water des levens om niet”.
De plaatselijke predikant ds. W. Pieters opende de bijeenkomst vanuit 2 Petrus 3:8-14.