Wilhelmus à Brakel verlangde naar kermis
Bij de Duitse homileet Rudolf Bohren las ik eens dat predikanten niet een grote mond maar een groot oor moeten hebben. Ik denk dat dat gepast is voor iedereen. Wanneer er met een half oor wordt geluisterd, kan iets helemaal misverstaan worden.
Ik herinner me nog een les Frans. In een rollenspel speelden we een bijna dove man die bij het loket een pakketje moest laten wegen. Waar het in dat stukje om ging, was dat de slechthorende man het woordje ”lourd” (zwaar) verwarde met ”tour” (beurt). De beambte zei dat het pakketje te zwaar was, maar de dove man meende dat de ander hem verweet dat het zijn beurt niet was. Wat een misverstand!
Iets dergelijks vond jaren geleden plaats in Argentinië, toen een kardinaal die ernstig waarschuwde tegen casino’s bij het bezoek aan een bepaalde plaats naar een gokpaleis vroeg. Men deed voorkomen dat de kardinaal een casino wilde bezoeken, terwijl hij wilde controleren of men zijn raad om dergelijke uitgaansgelegenheden te sluiten, had opgevolgd.
Ook bij Wilhelmus à Brakel lezen we van zo’n voorval. Ooit hield zijn vader in Makkum een ernstige preek vanwege de kermis. Het raakte Brakels jonge hart zo diep dat hij vroeg: „Wanneer is het weer kermis?” Zijn biograaf F. J. Los schreef in zijn dissertatie over Brakel abusievelijk dat het om een kerstpreek ging en dat de kleine Brakel vroeg: „Vader, wanneer is het weer kerstmis?” Maar in de rouwdienst die geleid werd door ds. Hellenbroek lezen we toch echt dat het niet ging om kerstmis, maar om kermis.
Ik citeer: „De eerste tijd van zijn verandering heeft hij altijd getuigd, niet onderscheidenlijk te weten, maar dat hij van zijn eerste heugenis af onder een tedere indruk van God en vol liefde tot de Heere Jezus was geweest; en nauwelijks kunnende lopen, al vele bewegingen daaromtrent had gevoeld. Tot een staaltje daarvan wel eens verhalende onder andere, hoe hij nog zeer jong zijnde, eens onder een kermispredikatie van zijn vader wonderlijk was aangedaan geweest; en dat de bijblijvende indruk van die hem dikwijls kinderlijk had doen vragen: „Vader! Wanneer zal het weer kermis wezen?”” Nee, niet vanwege de goddeloze slogan „Jezus heeft voor ons voldaan, laten we naar de kermis gaan.” Puur en alleen vanwege de ernstige boodschap om met God verzoend te worden en de plaatsen der ijdelheid te vlieden.
Wat dat betreft leek hij op de bij de watersnoodramp in 1953 omgekomen Leendert Potappel, die ook al jong liep met indrukken van dood en eeuwigheid. Zijn ouders wilden hem opvrolijken en namen hem mee naar de kermis. Toen ze met hem in een draaimolen wilde stappen, rukte hij zich los en liep de polder in en kroop weg in een greppel. Daar werd hij door zijn grootmoeder gevonden, terwijl hij uitriep: „O, opoe, we zullen vader en moeder nooit meer terugzien, want ik heb gezien dat de grond evenals bij Korach, Dathan en Abiram zou scheuren, als ik nog één stap verder zou gaan en nu zijn vader en moeder doorgegaan.”
Er wordt nog wel eens iets vermeld onder de conditie van Jakobus. Laten we zijn constitutie ook niet vergeten die luidt: „Een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken.”