Haagse dakloze geeft de moed niet op
Psychiatrische stoornissen, verslaving, stukgelopen relaties. De cliënten van de Kessler Stichting in Den Haag hebben vaak een rugzak vol problemen. Honderd jaar na de oprichting van de Vereeniging Tehuis voor Onbehuisden, de voorloper van Kessler, blijkt de opvang van dak- en thuislozen nog steeds broodnodig. Drie portretten.
Honderd jaar zorg voor daklozen
De Kessler Stichting is een belangrijke speler op het veld van de dak- en thuislozenzorg in Den Haag. De instelling werd in 1912 opgericht als Vereeniging Tehuis voor Onbehuisden. Honderd jaar later biedt ze op verscheidene plaatsen in de stad zorg op maat aan diverse groepen cliënten. De Soepbus bedient dak- en thuislozen op straat. Voor opvang en begeleiding kunnen mensen uit de doelgroep onder meer terecht in een passantenverblijf en diverse instellingen voor beschermd wonen. Het Haags Historisch Museum besteedt sinds kort in zijn vaste opstelling aandacht aan het werk van de Kessler Stichting. Bezoekers kunnen onder meer een documentaire bekijken waarin cliënten aan het woord komen. De informatieve jubileumkrant ”Een eeuw Kessler” is in het museum verkrijgbaar en via de website van de Kessler Stichting te downloaden.
„Ik verlang naar m’n eigen huisje met keuken”
In de kamer van Gonda Scheltema (49) hangen kledingstukken te drogen aan een wasrek voor het raam. De asbak op tafel is gevuld met peuken. Aan de wand springt een vrolijke kindertekening in het oog. „Lief mama, ik hou van je”, staat erbij geschreven. Het is een kunstwerk van Scheltema’s dochter, die elders woont. Foto’s van het 10-jarige meisje, Scheltema’s vader en een paar neefjes geven de ruimte met oranje- en witgeschilderde muren een huiselijke aanblik.
Bijna een jaar woont Scheltema op de afdeling kort verblijf van de Kessler Stichting aan de De La Reyweg in Den Haag. Ze heeft verschillende relaties achter de rug. Toen de situatie bij haar laatste vriend onhoudbaar werd –hij gedroeg zich agressief door de drank–, ging ze bij hem weg. Ze bivakkeerde een periode bij familieleden, voordat ze bij de Kessler Stichting terechtkwam. „Mensen zeggen wel eens dat er in de opvang allemaal verslaafden zitten. Dat is niet zo”, ruimt ze een veelgehoord misverstand uit de weg.
Scheltema zegt zich goed te vermaken. „Regelmatig ga ik hele einden lopen, door het Zuiderpark bijvoorbeeld. Ik houd van wandelen.” Momenteel oriënteert de Haagse, die herstelde van een hersenbloeding, zich op mogelijkheden voor werk. „Ik heb altijd in de schoonmaak gezeten, maar wil graag in de thuiszorg aan de slag. Ik verlang ook naar een eigen huisje met m’n eigen keuken, waar ik hindoestaans kan koken. Daar houd ik van. Ik heb een hindoestaanse vriend gehad. Het eten vind ik heerlijk. En de feesten vind ik tof.”
De Kessler Stichting biedt Scheltema onder meer begeleiding bij het zoeken van woonruimte. Het staat voor haar vast dat ze in Den Haag wil blijven. „Ik ben in deze stad geboren en opgegroeid, vlak bij de Haagse Markt. Het valt alleen niet mee een woning te vinden. Ik heb er hoofdpijn van.” Maar ze geeft de moed niet op. „Ik wil knokken voor mezelf.”
„In de kerk voelde ik me meteen welkom”
Achter een rollator loopt Bernadette Hull (40) naar haar kamer op de verpleeghuisafdeling van de Kessler Stichting. Ze heeft zojuist een bakje sla gekocht bij de supermarkt op de hoek. Op de rand van haar bed komt ze op adem en vertelt ze haar verhaal, regelmatig onderbroken door een gulle lach. Zes maanden geleden kwam ze bij de organisatie voor maatschappelijke opvang terecht. Ze heeft een operatie en bestralingen vanwege borstkanker achter de rug. Ook lijdt ze aan de ingrijpende systeemziekte SLE, die haar lichaam aantast.
Haar kamer gaf ze een eigen tintje. Op de koelkast staat een Senseoapparaat. Boven op de televisie bloeit een roze orchidee, naast de vlag van Sint Maarten, het eiland waar ze werd geboren. Aan de wand hangen foto’s van familieleden. Met haar in verband gewikkelde vingers wijst ze haar ouders, een inmiddels overleden zus en haar beide dochters aan. „Je ziet hier drie generaties.”
Als gevolg van haar systeemziekte raakte Hull gaandeweg een deel van haar vingers kwijt. Ze pakt er een plastic potje bij. In een vloeistof drijven een paar verloren vingertoppen. Na verloop van tijd groeien haar vingers weer aan, zonder nagels. Hetzelfde probleem heeft ze met haar tenen, zo laat ze aan de hand van zelfgemaakte foto’s op haar mobieltje zien.
Hoe lang ze nog bij Kessler zal verblijven, weet Hull niet. „Ik moet op zoek naar een huis.” Ondanks alles wat ze meemaakt, komt ze monter over. Van verveling heeft ze weinig last. „Ik chat regelmatig met familie op Sint Maarten. Als ik niets te doen heb, ga ik op m’n kamer zitten. Dan kijk ik naar de tv.” Met een luide lach: „En na een poosje kijkt de tv naar mij. Dan ben ik in slaap gevallen.”
Op zondag gaat ze naar ze kerk, vervolgt Hull. „Ik word opgehaald door mensen van de All Nations Christian Fellowship, een kleine gemeente. Iedereen kent elkaar. Toen ik er voor het eerst kwam, voelde ik me er meteen welkom. Dat is belangrijk.”
„Gokken zal altijd mijn probleem blijven”
In de jaren tachtig van de vorige eeuw hoorde Koos van Rijn (57) voor het eerst stemmen in zijn hoofd. „Ik had psychose na psychose en was zwaar depressief. Het heeft te lang geduurd voordat ik werd behandeld. Dat vind ik nog steeds heel jammer”, zegt de bewoner van Tichelaar, een van de beschermdwonenvoorzieningen van de Kessler Stichting in het centrum van Den Haag. Het voormalige klooster aan de Toussaintkade biedt opvang aan vijftig personen met een psychiatrische achtergrond.
In de Boekenkamer, met een glaasje fris voor zich, vertelt Van Rijn dat hij lijdt aan de hersenziekte schizofrenie. Het is alweer lang geleden dat hij in een project voor zelfstandig begeleid wonen aan de Burgemeester Patijnlaan verbleef. Hij ging er na zeven jaar weg toen problemen met een buurman zich opstapelden. „Ik ben driekwart jaar verslaafd geweest aan de jenever. Elke dag dronk ik een fles. Ik nodigde vrienden uit die tot diep in de nacht bleven drinken. Daar kwamen klachten over.”
Op advies van Parnassia, een instelling voor verslavingszorg, verhuisde hij zeventien jaar geleden naar Huize Tichelaar, toen nog een zelfstandige instelling. „Ik verwaarloosde mezelf. Gelukkig kon ik hier snel terecht. Ik heb een behoorlijke kamer, maar die heeft wel een paar nadelen. De cv doet het niet optimaal en de ramen moeten vernieuwd worden.”
Twee dagen per week werkt Van Rijn van kwart over negen tot halfdrie als papierprikker in de buurt. „Dat gaat best en het verdient nog aardig ook: 15 euro per dag.” De rest van zijn tijd besteedt hij onder meer aan corveetaken. Hij draait z’n eigen was en houdt –met hulp– zijn kamer schoon. „Ik heb aardig wat te doen. Soms help ik ook mee met koken.”
Geregeld heeft hij een afspraak met een hulpverlener. „Ik ben al jaren gokverslaafd. Daarvoor loop ik bij Brijder Verslavingszorg. Ik probeer het gokken tegen te gaan, maar het blijft heel moeilijk. Waarschijnlijk zal ik er m’n verdere leven last van houden.”
Doordat hij onder curatele is gesteld, kan hij zijn geld niet zomaar naar eigen inzicht besteden. „Dat hebben m’n ouders geregeld, toen ze nog leefden.” Hij valt even stil. Dan: „Ik kon niet op de begrafenis van mijn vader zijn, omdat ik in een psychose zat. Drie weken later kwamen er vijf psychiaters op bezoek die me vertelden dat hij was overleden.”
In de jaren dat hij in Tichelaar woont, maakte Van Rijn de nodige veranderingen mee. „Vroeger gingen we elk jaar op vakantie. Dan was de hele tent hier een week dicht. We zijn naar België en Duitsland geweest, zelfs een keer naar Spanje. Nu maken we alleen nog uitstapjes. Naar een pretpark of een dierentuin. Pas gingen we een dagje naar Scheveningen.” Zijn ogen glimmen.
Van Rijn heeft geen toekomstdromen. Het leven in Tichelaar past bij hem. „Ik doe de dingen die ik moet doen. Elke drie weken krijg ik een medicijndepot voor m’n schizofrenie. Op allerlei manieren word ik geholpen door diverse instanties. Ik ben tevreden.”