Waardering voor overheid daalt
Het welbevinden van Nederlanders is tussen 1996 en 2001 toegenomen. Dat concludeert het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in het vandaag gepresenteerde rapport ”De sociale staat van Nederland 2003”. De voornaamste conclusie uit het vorige rapport van 2001 geldt ook nu: de leefsituatie van de meeste Nederlanders is de afgelopen jaren verbeterd. Het overgrote deel van de bevolking voelt zich gelukkig en is tevreden met de persoonlijke levenssfeer.
De waardering voor het overheidsbeleid is tussen 2000 en 2002 aanzienlijk verslechterd. In 2000 was 77 procent in het algemeen tevreden met de regering, in 2002 was dat nog maar 59 procent. In 2000 vond 65 procent dat de overheid goed functioneerde. Dat percentage is in 2002 tot 35 procent geslonken.
De levensverwachting van Nederlanders stijgt nog steeds. Voor vrouwen ligt die op 80,6 jaar. Bij mannen steeg de verwachting met 1,7 jaar tot 75,6 jaar. De stijging van de levensverwachting komt vooral door de daling van sterfte aan ziekten van kransslagaders en beroerten. De levensverwachting van Nederlandse mannen behoort tot de hoogste van Europa. Bij vrouwen ligt deze lager dan het gemiddelde in de EU.
De sterfte als gevolg van longkanker neemt af onder mannen maar is hoger onder vrouwen, omdat mannen minder en vrouwen meer zijn gaan roken. Nederland heeft van de landen uit de Europese Unie (EU) de hoogste longkankersterfte onder mannen.
Elke twee jaar beschrijft en analyseert het SCP de leefsituatie van de Nederlandse bevolking. Het bureau vergelijkt de ontwikkelingen in de afgelopen tien jaren met cijfers uit andere Europese landen.
Turken en Marokkanen ervaren hun gezondheid veel vaker als slecht dan Surinaamse, Antilliaanse en autochtone Nederlanders. Dit vertaalt zich echter niet in een intensiever gebruik van het ziekenhuis of uit hogere sterftecijfers.
Nederlanders leven steeds langer maar krijgen in de laatste levensjaren meer te maken met ziekte. Door de toename van de hulpbehoevendheid zijn er, ondanks het groeiende aantal werkers in de zorgsector, nog steeds aanzienlijke personeelstekorten.
Zorgelijk is volgens het SCP het te geringe aanbod van nieuwe hulpverleners in de sector, terwijl het personeelsbestand vergrijst. Bovendien zijn er in de zorg veel vrouwen werkzaam en hun aantal zal nog toenemen. Vrouwen werken vaak parttime, hebben een hoger ziekteverzuim en een hogere instroom in de WAO dan mannen.
De toenemende vraag naar hulp uit zich in het bekendste probleem in de zorg: de wachtlijsten. Vooral voor de verpleeghuizen zijn de wachttijden lang. Een groot deel (44 procent) van de nieuwe hulpvragers wil een plaats in een verzorgingshuis. Voor hen is de gemiddelde wachttijd het langst: 60 weken.
In de gehandicaptenzorg is sprake van een behoorlijke toename van het aantal wachtenden. Dit geldt zowel voor lichamelijk als voor verstandelijk gehandicapten.
Bij het probleem van de wachtlijsten plaatst het SCP een aantal kanttekeningen. Deze lijsten zijn registraties van wachtenden voor niet-acute zorg. Wie direct hulp nodig heeft, komt niet op een lijst maar wordt meteen opgenomen. De gebruikers van niet-spoedeisende hulp zijn, volgens het SCP, niet ontevreden over de tijd dat hulp op zich laat wachten.
Ook het onderwijs kampt met een ernstig tekort aan personeel. Ondanks het lerarentekort is het aantal leerlingen per leerkracht door klassenverkleining in het laatste decennium juist omlaag gegaan. Dat is niet het gevolg van een daling van het aantal kinderen, maar van een grotere inzet van het onderwijspersoneel.
Met name in het basisonderwijs heeft klassenverkleining en inzet van klassenassistenten gezorgd voor een toename van de vraag naar onderwijzend personeel. Bovendien is het aantal kinderen van 4 tot 12 jaar met 10 procent toegenomen in de afgelopen tien jaar. Ondanks de klassenverkleining zijn de groepen in het basisonderwijs in Nederland groot vergeleken met andere EU-landen. In het vervolgonderwijs zijn de klassen in Nederland zelfs het grootst.
Het ziekteverzuim in het onderwijs is met 8,8 procent hoger dan het landelijk gemiddelde. Dat ligt op 5,5 procent. Een belangrijk gevolg van vacatures en ziekteverzuim is dat het lesprogramma verstoord raakt. Vooral in het voortgezet onderwijs hebben leerlingen hierdoor vaak te maken met lesuitval. Leerlingen aan vmbo-scholen en aan scholen in de vier grote steden hebben het meest te lijden van de vervallen lessen.
De kwaliteit van het onderwijs raakt door deze lesuitval in het geding. Steeds vaker krijgen leerlingen langere tijd geen les in vakken waarin ze eindexamen moeten doen. Het opleidingsniveau waarmee leerlingen het voltijdonderwijs verlaten, neemt intussen nog toe. Toch behoort Nederland wat opleidingsniveau betreft in de EU tot de middenmoot.
Ondanks de flink stijgende werkloosheid is de koopkracht van huishoudens in de jaren 1990-2000 met gemiddeld 8 procent toegenomen. In 2001 steeg de koopkracht met nog eens 4 procent. Dit is met name veroorzaakt door een grotere deelname van vrouwen aan het arbeidsproces.
Vanaf 2000 is de groei van het inkomen tot staan gekomen. Dat zal zich, volgens het SCP, de komende jaren uiten in een beperking van de economische groei of zelfs een daling van het inkomen. De vooruitgang dreigt te stagneren.
Van de Nederlandse huishoudens zegt 10 procent moeite te hebben om financieel rond te komen. In 1995 was dit nog 13 procent. Bij de vraag of huishoudens schulden moeten maken of spaargeld moeten opnemen om rond te komen, is een dergelijke ontwikkeling niet waar te nemen.
Het autobezit is in de afgelopen decennia sterk toegenomen. Inmiddels beschikt driekwart van de huishoudens over een of meerdere auto’s en eenvijfde heeft minimaal twee auto’s. In de laatste tien jaar is het aantal auto’s in Nederland met ruim een miljoen stuks vermeerderd.
Het SCP constateert een toename van betrokkenheid bij vrijwilligersorganisaties. Ons land behoort tot de Europese top als het gaat om het aantal leden en donateurs van organisaties op het gebied van milieu, mensenrechten, internationale hulp en sport. Hierbij is vooral de levensbeschouwing van belang. Zo zijn kerkgangers ongeveer twee keer zo vaak vrijwilliger als buitenkerkelijken. Naarmate iemand vaker naar de kerk gaat, geeft hij meer geld aan organisaties.
Over het geheel genomen lijkt er geen sprake te zijn van een sterke daling van het aantal vrijwilligers. Wel schijnen vrijwilligers selectiever te worden en minder tijd te besteden aan hun organisatie. Een drastische afname van het aantal vrijwilligers zou een directe bedreiging voor het voortbestaan van veel verenigingen betekenen. Het SCP berekende dat vrijwilligers zo’n 50.000 banen van 40 uur per week vervullen.
In ons land zijn in vergelijking met de rest van de EU weinig mensen aangesloten bij een politieke partij. Sinds 1990 is het ledental van de driegrote partijen, CDA, PvdA en VVD, fors geslonken. De groei van de Socialistische Partij was daarentegen de afgelopen tien jaren onafgebroken groot: een verdubbeling in acht jaren. SP, ChristenUnie en SGP zijn de enige partijen die in het afgelopen decennium hun ledental zagen groeien.