„Fusiedwang past niet bij kerkorde van 1951”
De hervormde synode kan hervormde gemeenten die niet willen meegaan in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) daartoe niet dwingen. Tot deze conclusie komt advocaat mr. J. J. H. Post in een proefschrift dat hij vandaag verdedigde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. „De huidige hervormde kerkorde is presbyteriaal. Daarin past geen dwang van bovenaf.”
Post is geen onbekende voor de juristen die de Nederlandse Hervormde Kerk terzijde staan. Diverse malen voerde hij in de rechtszaal het woord voor gemeenten die hun vrije beheer niet willen aanpassen of op andere wijze een meningsverschil met de landelijke kerk hebben. Gemeenten als Gameren, Ouddorp en Driesum verleende hij juridische bijstand.
„In de loop van de tijd kreeg ik van verschillende zijden de vraag voorgelegd hoe het nu zit met de juridische verhouding tussen de landelijke kerk en de hervormde gemeenten”, vertelt Post in zijn kantoor in Amersfoort. „Want hoe zal het gaan als de kerkfusie er komt? Hebben alle hervormde gemeenten deze dan voetstoots te accepteren? Is de kerk te vergelijken met een willekeurige vereniging waar de besluiten met meerderheid van stemmen worden genomen? Deze vragen deden mij op zoek gaan. En gaandeweg ben ik steeds enthousiaster geworden, mede door de stimulansen van mijn promotor prof. dr. W. Balke.”
Tijdens zijn onderzoek bleek Post dat na 1951, toen de huidige hervormde kerkorde van kracht werd, heel weinig is gepubliceerd over de verhouding tussen de hervormde gemeenten en de landelijke kerk. „Ik merkte dat veel juridische schrijvers de Hervormde Kerk benaderen als een tamelijk centralistische kerk. En de kerk wás voor 1951 sterk hiërarchisch. Vanaf 1816 gold het zogenaamde Algemeen Reglement. Dat was een door koning Willem I ontworpen kerkelijke regeling. Niet ambtsdragers, maar kerkelijke besturen regeerden de kerk. Na 1900 zie je dat er weer het verlangen komt naar een presbyteriale kerkorde. En die is er in 1951 dan ook gekomen.”
De stelling dat de huidige hervormde kerkorde presbyteriaal is, is heel wezenlijk voor de verdere onderbouwing van Posts dissertatie. Deze these vormt de hoeksteen van zijn proefschrift.
Waar baseert u deze op?
„Bekijk je de huidige kerkorde, dan zie je een nauwe verwantschap met de Dordtse Kerkorde en andere kerkordes van na de Reformatie. Christus -en dus niet het staatshoofd- is weer Koning der kerk en het Hoofd van de gemeente. Andere kenmerken: niet de kerkelijke besturen regeren de kerk, maar de ambten; meerdere vergaderingen beslissen niet als dit door een mindere vergadering kan worden afgedaan en de Hervormde Kerk verstaat zichzelf weer als een verband en de plaatselijke gemeente is weer compleet kerk. Dat laatste houdt in dat de gemeente niet slechts een onderdeel is van de algemene kerk, maar zelf volledig kerk is.”
Onder anderen de hervormde kerkrechtdeskundige dr. P. van den Heuvel zegt dat de Hervormde Kerk een presbyteriaal-synodale structuur heeft. Van diverse kanten is de laatste jaren benadrukt dat de hervormde kerkorde anders in elkaar steekt dan die van kerken uit Afscheiding en Doleantie.
„Dan lees je de kerkorde van 1951 dus nog steeds met de Reglements-bril op. In de zin van: als de synode als hoogste kerkelijke orgaan een besluit neemt, dan moet je je daarbij neerleggen; goedschiks of kwaadschiks. De fout waarin je dan vervalt, is dat aan de kerkorde een eigen grootheid wordt toegekend. Een kerkorde staat slechts in dienst van de leer en is gebaseerd op een bepaald kerkmodel. De huidige kerkorde legt het accent juist op de plaatselijke gemeente. De term ”presbyteriaal-synodaal” ben ik overigens nergens tegengekomen in de officiële stukken die dateren van rond 1951.”
Ook de burgerlijke rechter heeft in de zogenaamde kerkvoogdijzaak in april 2000 uitgesproken dat binnen de Hervormde Kerk geen sprake is van een zuiver presbyteriaal stelsel.
„Daar was toch sprake van enige blikvernauwing, omdat in die uitspraak de kerk werd voorgesteld als een parlementaire democratie. Het eigen werkterrein van de verschillende kerkelijke vergaderingen werd niet onderkend. Uiteraard is de huidige kerkorde geen kopie van de Dordtse Kerkorde. Ze is aangepast aan de moderne tijd. Maar de centrale vraag is: Welk principe hebben de opstellers gehanteerd? Wat waren de uitgangspunten van de commissies die de kerkorde van 1951 hebben samengesteld? En dan blijkt uit mijn onderzoek dat gekozen is voor een presbyteriaal stelsel. En dat heeft zeker gevolgen voor leergeschillen.”
Post raakte hiervan des te meer overtuigd door „een vondst” die hij deed bij het doornemen van de geschiedenis van de totstandkoming van de kerkorde van 1951. „Mij bleek dat mr. dr. H. M. J. Wagenaar, secretaris van de commissie voor de kerkorde, aanvankelijk geprobeerd heeft het accent op de algemene kerk te leggen. Commissielid prof. dr. Th. L. Haitjema echter legde, met een beroep op de compleetheid van de plaatselijke gemeente, het accent op de plaatselijke gemeente. En de commissie voor de kerkorde volgde hem daarin. Vervolgens gaf de commissie voor civielrechtelijke vraagstukken dat uitgangspunt juridisch handen en voeten door de synode te adviseren dat „de Nederlandse Hervormde Kerk bestaat uit al de hervormde gemeenten.”
Daardoor werd volgens die commissie beter uitgedrukt dat „hoewel de Hervormde Kerk meer is dan de som der gemeenten, zij toch uit de gemeenten opgebouwd is.” De synode nam dit in haar besluitvorming over omdat dit „het beste het presbyteriale karakter van de Nederlandse Hervormde Kerk uitdrukte.” De hiërarchische kerkstructuur werd dus zowel theologisch als juridisch geheel omgebogen naar een structuur waarin het accent ligt op de plaatselijke gemeente.”
Conclusies van Post: Er is na 1951 geen hemelsbreed verschil meer tussen de ecclesiologie (leer aangaande de kerk) van de Hervormde Kerk en die van de Gereformeerde Kerken. En: Als een hervormde gemeente compleet kerk is, dan is het veel logischer deze aan te merken als een plaatselijk kerkgenootschap in plaats van als een zelfstandig onderdeel van de Hervormde Kerk.
Met deze gevolgtrekkingen in de hand is de jurist gaan kijken naar rechterlijke uitspraken bij kerkscheuringen en fusies van gereformeerde kerken in binnen- en buitenland. „Doorslaggevend voor de vraag of gemeenten de besluiten van een synode dienen te volgen, is dan: of de oorspronkelijke leer van de kerk wordt gewijzigd; of er eenheid is rond de nieuwe grondslag en of in strijd wordt gehandeld met de oude kerkorde. Doet zich een van die gevallen voor, dan kan een synode onwillige gemeenten die haar besluit niet willen aanvaarden, niet daartoe dwingen.”
Als Post de hervormde kerkorde met die van de toekomstige Protestantse Kerk in Nederland vergelijkt, dan is het voor hem glashelder. „Er is geen sprake van continuïteit tussen de Hervormde Kerk en de PKN. Er ontstaat een compleet nieuwe kerk. Gemeenten zijn dan ook niet verplicht zo’n synodaal besluit tot fusie te accepteren.”
Uw onderzoek is hiermee een steen in de kerkelijke vijver. Het synodale rapport ”Om de eenheid en heelheid van de kerk” uit 2001 laat een heel ander geluid horen. Dat benadrukt juist dat hervormde gemeenten bij een fusie niet kunnen achterblijven.
„Klopt. Heel jammer dat dit rapport maar één zijde laat zien. Ik vind dat de kerk in haar voorlichting over zo’n belangrijk onderwerp als kerkfusie alle kanten volledig moet belichten. Ik heb met mijn proefschrift niet de bedoeling tegendraads te zijn. Wel is het zo dat ik niet achter de gevestigde orde aanloop. Mijn onderzoek is gedaan uit liefde voor de kerk. Hopelijk doet ze er haar voordeel mee.”
Mede n.a.v. ”Een sikkel in een vreemde oogst? De juridische verhouding tussen hervormde gemeenten en de Nederlandse Hervormde Kerk in het bijzonder bij kerkfusie”, uitg. Groen, Heerenveen, 2003; ISBN 90 5829 429 3; 278 blz.; euro 24,50.