Ziel en lichaam
Een mens bestaat uit ziel en lichaam. Het zijn twee wezenlijke delen die in dit leven zeer nauw met elkaar zijn verbonden, maar die toch in wezen oneindig van elkaar verschillen. De goederen en de schatten die de redelijke geest en de kostelijke, edele ziel van de mens rijk en gelukkig maken om in het toekomstige leven recht getroost te zijn, deze goederen, zeg ik, zijn alleen zulke die met de aard en natuur van hun gehele geestelijke leven overeenkomen.Deze geestelijke armen van geest zijn in het bijzonder zij die van hun geestelijk gebrek en gemis in dezen levendig overtuigd worden door het licht van Gods Woord, door Zijn Geest en hun eigen ontwaakte consciëntie. Het zijn zij die nu zien, geloven, bekennen, belijden en ten volle voor God toestemmen dat zij waarlijk van nature zijn verduisterd in het verstand en zijn vervreemd van het leven van God door de onwetendheid die in hen is. Zij moeten met Agur uitroepen: „Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand.”
Zulke zielen mogen met nadruk armen van geest genoemd worden. Want een mens ziet niet en weet niet, zolang hem de ogen van zijn ziel niet zijn geopend, dat hij arm, jammerlijk, blind en naakt is. Maar veeleer vleit hij zich alsof hij rijk en verrijkt is en geen ding gebrek heeft. Zolang hij zo blijft, zal hij ook niet uitzien naar iets dat zijn geestelijke armoede zal wegnemen.
Joachimus Mobachius, predikant te Nijkerk (Christelijke Zedekunst, 1741)