Afrikaanse eurocrisis
Heerlijk, de politiek is met vakantie. Vorige week ging de Tweede Kamer op reces. Dat werd tijd ook. Het leek er de laatste maanden wel een circus. Onverwacht afzwaaiende volksvertegenwoordigers lopen deze weken wondenlikkend door de straten van Rome of over een Griekse boulevard. Tegelijk draaien aanstormende Kamerleden zich op een exotische bestemming warm voor de verkiezingen op 12 september en wat daarna volgt.
Positief puntje te midden van alle razernij: veel partijen hadden hun verkiezingsprogramma ongeveer rond voor de vakantie. Het is mooi dat SGP, ChristenUnie, CDA, GroenLinks, D66, SP en PvdA niet verder willen bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. Samen goed voor een meerderheid, volgens de laatste Politieke Barometer. Fijn ook dat het CDA, na stevige interne discussie, ervoor gekozen heeft op de bres te blijven staan voor armoedebestrijding.
Vakantie of geen vakantie, politiek reces of niet, het economisch verkeer gaat echter gewoon door. Ook de eurocrisis gaat niet met vakantie. Die crisis heeft de laatste maanden al heel wat hoofdbrekens gekost. Noodfonds, miljarden, Europese Centrale Bank, ”Grexit”, Herman Van Rompuy…
Wat in de verhitte debatten over de eurocrisis niet of nauwelijks aandacht heeft gekregen, zijn de effecten ervan op ontwikkelingslanden. Op allerlei manieren zijn ontwikkelingslanden verbonden met de eurozone. Vanuit Mozambique gaat 62 procent van de export naar de EU; 40 procent van alles wat het West-Afrikaanse Togo importeert, komt uit de EU. Inmiddels zijn de groeicijfers van ontwikkelingslanden als gevolg van de dalende vraag uit Europa van gemiddeld 4 procent per jaar gezakt naar 3,5 procent. Kaapverdië, Senegal en Guinee-Bissau zijn voor een groot deel van hun nationaal inkomen afhankelijk van geldelijke overmakingen van in Europa werkzame familieleden. Die lopen nu terug.
Sierra Leone, Rwanda en Malawi, die hun munt min of meer aan de dollar hebben gekoppeld, kunnen minder goed concurreren op de internationale markten, nu de dollar duurder wordt ten opzichte van de euro. En ten slotte zijn Liberia en de Democratische Republiek Congo, die voor meer dan 20 procent van hun nationaal inkomen afhankelijk zijn van buitenlandse investeringen, extra kwetsbaar voor aarzelende buitenlandse investeerders.
Toen in 2007 de internationale economische crisis begon, namen armere landen de nodige maatregelen om hun economieën te stimuleren. Hoewel dit bijdroeg aan hun economische groei leidde het wel tot grotere tekorten op hun betalingsbalansen en bleven internationale schulden hoog. Of de (gelukkig) toegenomen financiële reserves van deze landen hun waarde behouden, hangt af van de stabiliteit van de internationale geldmarkten en de ongewisse afloop van de eurocrisis.
De afnemende groei in met name China betekent verder dat ontwikkelingslanden voor de negatieve gevolgen van de eurocrisis niet automatisch kunnen terugvallen op opkomende economieën. Een kwetsbare positie dus.
Het is positief dat veel partijen hun arme medemens zien staan. En daarvoor een bedrag aan ontwikkelingsgeld willen reserveren. Het siert ze dat ze zich de komende jaren daarvoor willen inzetten. Ontwikkelingshulp kan immers een vangnet zijn voor mensen die over de rand van de economie vallen. Een duw in de rug om weer aan te haken. Maar misschien is een krachtige inzet voor een stabiele eurozone wel minstens zo belangrijk voor onze naaste in Afrika. Om te voorkomen dat onze eurocrisis een Afrikaanse eurocrisis wordt.
Natuurlijk staat de Wereldbank klaar met zachte leningen om door de eurocrisis in de problemen geraakte ontwikkelingslanden op de been te houden. Maar Europese lidstaten helpen Afrikaanse landen nog meer als ze hun eigen huishoudboekje weer op orde te krijgen en hun begrotingsbeleid hervormen.
Het wordt hoog tijd om onze eigen baan en portemonnee in direct verband te brengen met onze naaste ver weg. Hopelijk ziet de politiek dat ook zo.
De auteur is politiek adviseur bij Woord en Daad. Reageren? gedachtegoed@refdag.nl