Oorlogszuchtig
„Ik wil soldaatje!” „Ik wil riddertje!” „Dat is niet eerlijk. Jij wilt altijd riddertje. Nu doen we een keer soldaatje.” „Nee, het is gemeen. Gisteren hebben we soldaatje gespeeld. Nu doen we riddertje. Je hebt het beloofd.”
Het is al weken aan de gang. De een wil almaar riddertje. De ander almaar soldaatje. Ik zie het met lede ogen aan. In het licht van het vele oorlogsgeweld dat deze aardkloot teistert, had ik mijn kinderen graag een pacifistische opvoeding gegeven: ”no weapons, no war”. Een mens, een moeder kan echter zo veel willen. Kinderen zijn vindingrijk en kunnen overal mee schieten. Met een zelfgebouwde mitrailleur van duploblokken. Met een takje. Of met een balpen. En mocht mama onverhoopt alles, echt alles afpakken, dan kun je altijd nog een pistool vormen met duim en wijsvinger. „Pauw! Jij bent dood.” En hak zo’n schattig, krom kleutervingertje er maar eens af.
Misschien is een pacifistische opvoeding ook wat te hoog gegrepen, als je gewend bent uit de kinderbijbel te lezen. David stond vanmorgen nog triomfantelijk met het bloederige hoofd van Goliath in zijn handen. Plompverloren bij het ontbijt. Een zojuist gevulde maag zou er gewoon een beetje van streek van raken.
„Als je nu niet nu op dit moment de ridderspullen pakt, speel ik nooit soldaatje meer. En dan mag je ook niet op mijn feestje komen.” „Je kunt het bekijken, jij! Als jij niet nu op dit moment de soldatenspullen pakt, speel ik nooit riddertje meer. En dan hoef je ’s morgens ook niet meer op mijn kamer te komen.’
Daar gaan we weer. De zegen van de woensdagmiddag. Ik ben er zo verschrikkelijk klaar mee ineens dat ik naar buiten storm. Ik plant mijn handen in mijn zij en schreeuw met het volume van een viswijf op vrijdagmorgen: „Ja! Híér komen jullie!”
Schreeuwen buiten, dat kan in Dorkwerd. Mijn buurman is een schaap en mijn buurvrouw is een koe. Die kunnen lekker toch niet over mij roddelen. Bovendien kijken ze nergens meer van op, naar ik vermoed. Het is fijn, om te kunnen schreeuwen als je daar zin in hebt.
De jongens vinden het duidelijk wat minder. Schoorvoetend komen ze aanlopen. „Als ik nog één keer geruzie hoor over soldaatje of riddertje, moeten jullie voor straf vredesduifje en lammetje spelen. Mag je verplicht een halfuur blaten en koeren naar elkaar en dan houd ik de tijd bij en dan mag je niet stoppen. Zeg het maar. Wat gaat het worden?” Ze kijken elkaar aan, zuurzoet. „Roekoe”, zegt Marvin. „Bèèh”, zegt Manuel. En daarvan krijgen ze de slappe lach. Het is het soort slappe lach dat vooreerst niet zal overwaaien.
Ik ga weer verder met mijn aardappeltjes. Ik vind het best. Zolang ze geen ruzie maken, vind ik alles best. Bovendien is het morgen weer donderdag.