Charles Hodge leidde drieduizend predikanten op
Maar weinig mensen doceren meer dan vijftig jaar aan dezelfde school. Charles Hodge deed dat wel, aan Princeton Theological Seminary in de Verenigde Staten. De hoogleraar, bij wie gereformeerde orthodoxie en evangelicale vroomheid hoog in het vaandel stonden, beïnvloedde zo duizenden aanstaande predikanten.
De Verenigde Staten bestonden nog geen 25 jaar toen Charles Hodge op 28 december 1797 in Philadelphia ter wereld kwam. Hannah, Charles’ grootmoeder, was onder de bediening van de predikant George Whitefield tot bekering gekomen, en de familie zou generatieslang loyaal blijven aan de Presbyteriaanse Kerk.
Orthodoxe opvattingen in combinatie met een piëtistische vroomheid: ze zouden een onuitwisbaar stempel drukken op de jonge Charles Hodge. Later schreef hij over zijn kinderjaren: „Aan onze moeder hebben mijn broer en ik, na God, absoluut alles te danken. Onze moeder was een christen. Ze nam ons regelmatig mee naar de kerk, prentte ons de Westminster Catechismus in, die we regelmatig moesten opzeggen bij dr. Asbel Green, onze predikant.”
Hij leerde van zijn moeder –vader Hodge overleed zes maanden na zijn geboorte– wat „onophoudelijk bidden” betekent. „Zover ik me kan herinneren, had ik de gewoonte om God te danken voor alles wat ik kreeg, en ik vroeg hem alles wat ik nodig had. Als ik een boek kwijt was, of een van de dingen waarmee ik speelde, bad ik dat ik het zou kunnen vinden. Ik bad terwijl ik door de straten wandelde, op school en buiten de school, of ik nu speelde of studeerde.”
Studie
En Charles Hodge kon studeren. Hij doorliep het College of New Jersey –nu Princeton University– en studeerde in 1819 af aan Princeton Theological Seminary, elders in de stad. Daar werd hij in 1822 de eerste hoogleraar Bijbelse en oriëntaalse literatuur. Ondertussen, in 1821, was Hodge bevestigd als presbyteriaans predikant.
In Europa bekwaamde Hodge zich verder in de theologie: bij Silvestre de Sacy in Parijs, bij Wilhelm Gesenius en August Tholuck in Halle en bij Ernst Wilhelm Hengstenberg, Alexander von Humboldt en Johann Neander in Berlijn. In 1840 wisselde Hodge van leerstoel en ging hij exegetische en didactische theologie doceren, in 1854 aangevuld met polemische theologie. Van 1851 tot zijn dood in 1878 was Hodge bovendien rector van Princeton Theological Seminary.
Darwinisme
Hodge schreef ondertussen een bibliotheek vol. Zijn belangrijkste exegetisch werk, over de Romeinenbrief, verscheen in 1835. Daarna volgden onder meer een geschiedenis van de Presbyteriaanse Kerk in de Verenigde Staten (1840) en commentaren op de brieven aan Efeze (1856) en Korinthe (1857-1859). Zijn magnum opus was de driedelige ”Systematische theologie” (1871-1873), in totaal meer dan 2000 pagina’s. Tussendoor publiceerde Hodge in het tijdschrift Princeton Review zo’n 130 artikelen.
Zijn laatste boek, ”Wat is darwinisme?”, verscheen in 1874. Hodge betoogde daarin dat darwinisme in feite atheïsme is. De gedachte dat complexe organismen vanzelf ontstaan, was volgens hem niet te rijmen met de Bijbel en de schepping als ontwerp van God. Met die visie kwam Hodge in conflict met de filosoof James McCosh, president van het College of New Jersey. Die stelde dat het darwinisme verenigbaar is met de Bijbel en zeker niet atheïstisch genoemd mag worden.
De presbyterianen in de Verenigde Staten konden daarmee kiezen uit twee denkrichtingen, die werden uitgedragen door twee scholen in Princeton. Het theologisch seminarie hield tot 1929 vast aan de opvattingen van Hodge, terwijl het college (Princeton University) zou uitgroeien tot een centrum van evolutionaire biologie.
Slavernij
Ten tijde van de opkomst van de evolutieleer en de historisch-kritische benadering van de Bijbel, hield Hodge vast aan het gezag van de Bijbel en de Westminster Confessie. Dat leidde uiteindelijk tot een breuk in de Presbyteriaanse Kerk.
In de controverse tussen de zogenoemde ”oude school” en de ”nieuwe school” draaide het om leer én leven, om het behoud van de gereformeerde theologie en om actuele vraagstukken zoals de slavernij. Tegenover Nathanael W. Taylor, die onder meer de uitverkiezing loochende en de vrije wil van de mens benadrukte, verdedigde Hodge de soevereiniteit van God. Ook was hij niet per definitie tegen slavernij, omdat de Bijbel die ook niet veroordeelt. Wel keerde Hodge zich tegen een slechte behandelingen van slaven –hij had ze zelf ook– en tegen wetten die hun onderwijs en bepaalde rechten ontzegden.
De algemene vergadering van de Presbyteriaanse Kerk had in 1818 een vergelijkbare positie ingenomen. Kort samengevat: slavernij is niet per definitie zondig; het is jammer dat ze bestaat en hopelijk wordt ze ook snel weer afgeschaft.
Net als de kerk sympathiseerde Hodge met zowel de abolitionisten in het noorden –die de slavernij wilden afschaffen– als met de voorstanders van het houden van slaven, in het zuiden. Hij gebruikte zijn invloed om een gemeenschappelijke basis te vinden tussen de twee facties, met het einddoel de afschaffing van de slavernij. Dat laatste zou pas gebeuren in 1865, na de bloedige Amerikaanse Burgeroorlog.
Orthodoxie
Hodge trouwde in 1822 met Sarah Bache, achterkleindochter van staatsman, schrijver en wetenschapper Benjamin Franklin. Ze kregen acht kinderen, van wie er drie predikant werden. Twee van hen volgden Hodge op aan Princeton Theological Seminary: Caspar Wistar Hodge als exegeet en Archibald Alexander Hodge als dogmaticus.
Sarah overleed in 1849. Hodge schreef toen aan een broer: „Voordat hij het ervaren heeft, kan geen mens zeggen wat het betekent om het hoofd en het hart van het gezin te verliezen, in een keer de bron van licht en liefde.” Hij hertrouwde in 1852, met de weduwe Mary Hunter Stockton.
Hodge overleed op woensdag 19 juni 1878. Op de dag van zijn begrafenis, de zaterdag daarop, waren alle winkels in de stad gesloten uit respect voor de Princetontheoloog.
In de collectie van de bibliotheek van Princeton Theological Seminary bevindt zich een sierlijk uitgesneden wandelstok. Archibald Alexander, de voorganger van Hodge, had die ooit van een koning uit Hawaï had gekregen. Op zijn sterfbed gaf Alexander de stok aan Hodge, met de opdracht die te zijner tijd aan zijn opvolger te geven „als een symbool van orthodoxie.”
Na de dood van Hodge zetten achtereenvolgens A. A. Hodge, Benjamin B. Warfield en J. Gresham Machen diens theologische werk voort.
Twee biografieën in één jaar
In 1880 publiceerde de zoon van Charles Hodge, Archibald Alexander Hodge, een biografie van zijn vader. Sindsdien verschenen er vele artikelen, essays en dissertaties over allerlei aspecten van diens theologie, maar geen uitgebreide levensbeschrijving meer. Tot vorig jaar, toen er opeens twee biografieën tegelijk verschenen: ”Charles Hodge. Guardian of American Orthodoxy (Oxford University Press) van Paul Gutjahr en ”Charles Hodge. The Pride of Princeton” (P&R Publishing, Phillipsburg) van W. Andrew Hoffecker.
Beide auteurs hebben zich grondig verdiept in de vele geschriften van en over Hodge. En ze staan ook allebei sympathiek tegenover de Princetonhoogleraar. Hoffecker veronderstelt wel enige voorkennis van Hodge en de gereformeerde theologie; de biografie van Gutjahr is iets afstandelijker, wat wetenschappelijker en misschien geschikter voor mensen die nooit van Hodge hebben gehoord maar wel geïnteresseerd zijn in de Amerikaanse (intellectuele) geschiedenis van de negentiende eeuw.