„Angstcultuur en wantrouwen bij gesubsidieerde orkesten”
AMSTERDAM – Bij de Nederlandse gesubsidieeerde orkesten heerst een cultuur van wantrouwen en onvrede. De musici zijn onder andere niet te spreken over de „enigzins exorbitante” salarissen van de chef-dirigenten.
Dat blijkt uit onderzoek van het Nederlands Dagblad, waarover de krant vrijdag publiceert. Volgens het onderzoek verdienen dirigenten van de gesubsidieeerde orkesten soms 1 miljoen euro voor tien weken werken. Dat zet kwaad bloed, omdat orkesten juist op alle gebieden kampen met krimp.
Zo zou Mariss Jansons, chef-dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO), jaarlijks met miljoenen naar huis gaan. Daarnaast is hij ook chef-dirigent van de Bayerische Rundfunk in München, voor ongeveer het dubbele honorarium. Gastdirigentschappen in onder andere Londen, Wenen en Oslo leveren hem bovendien nog eens zo’n 50.000 à 100.000 euro op.
Neeme Järvi, tot voor kort chef-dirigent van het Residentie Orkest in Den Haag, zou jaarlijks 3 tot 4 ton verdienen. Overigens heeft het Haagse orkest wegens de bezuinigingen moeten besluiten het contract van de chef-dirigent niet te verlengen.
Volgens het ND zouden orkesten als het Rotterdams Philharmonisch Orkest en het KCO te maken hebben met een steeds groter verloop, vooral op leidende posities. „Bij de ruim vijftig vacatures die het KCO de laatste jaren moest opvullen, duurden de benoemingsprocedures steeds langer; de geselecteerden die er dan uit de bus komen, zijn negen van de tien keer buitenlander. Bereidheid van jonge musici om zich te onderwerpen aan de sociale sores en muzikale beperkingen van een symfonieorkest nemen af. Een vaste baan bij een groot orkest zakt op hun wenslijstje.”
Uit gesprekken met musici van onder andere het KCO, het Holland Symfonia, het Brabants Orkest en het Limburgs Symfonie Orkest komt steeds hetzelfde beeld naar voren, alsdus het ND: „dat een starre organisatie en een traditionele, protectionistische manier van denken de grootste vijanden zijn van de toekomst van gesubsidieerde symfonieorkesten. De cultuur wordt, haast met één mond, feodaal genoemd en de relatie tussen directie en ‘podium’ als een van wederzijds wantrouwen.”
Daarbij zouden musici bij blessures weinig klagen, omdat dat niet gebruikelijk is. Ook worden de individuele spelers beperkt in hun mogelijkheden om buiten het eigen orkest om op te treden, wat hen belemmert in hun carrièremogelijkheden.
De krant stelt dat er sprake is van „de paradox van traditionele, gesubsidieerde symfonieorkesten: afnemend en vergrijzend publiek, groeiend verloop, vooral in leidende posities, en tegelijk: hoge beloningen voor de chef-dirigenten.”
Orkesten die wél succesvol blijven, zoals het Nederlands Symfonieorkest uit Enschede van Jan Willem de Vriend, hebben „tijdig de huik naar de wind gehangen en slim ingespeeld op de naderende bezuinigingen”, aldus de krant. „Dit orkest heeft als doel om in 2018 nog maar de helft van de huidige subsidie nodig te hebben. Algemeen wordt erkend dat meer gedemocratiseerde ensembles en orkesten met vernieuwende ideeën de toekomst zijn.”