G. Komrij (1944-2012) was gevreesd criticus
AMSTERDAM – Gerrit Komrij was als dichter en schrijver een gevreesd criticus.
De donderdag overleden auteur laat een uitgebreide collectie gedichten, essays, romans en columns na, maar hij zal vooral herinnerd worden vanwege zijn giftige, soms rancuneuze pen. Zijn hele leven lang uitte hij kritiek op het werk van mededichters en -schrijvers. Maar ook televisiemakers, architecten en het Koninklijk Huis fungeerden regelmatig als schietschijf.
Ook op religie richtte Komrij zijn vurige pijlen. Zo schreef hij in 1997 het Boekenweekessay ”Niet te geloven”, waarin hij zich uiterst kritisch, om niet te zeggen venijnig, opstelde ten opzichte van geloof en kerk. Hij voerde in feite een pleidooi om niet te geloven en betoogde dat een mens zich ook zonder geloof staande zal moeten houden.
In Komrij’s werk doet de mens een poging met zijn verstand het heelal te overzien, worstelend om troost en zingeving, moraal en uitzicht, maar is hij uiteindelijk dapper genoeg om toe te geven dat religie slechts een waan is. Ook in zijn gedichten gebruikte Komrij soms formuleringen die niet anders dan kwetsend kunnen zijn voor christenen en andere gelovigen.
Ondanks zijn voortdurende kritiek op Nederland –dat hij doorgaans Absurdistan noemde– en zijn inwoners, werd Komrij in 2000 verkozen tot dichter des vaderlands. De afspraak was dat hij minstens vier keer per jaar een gedicht schreef over belangrijke gebeurtenissen in Nederland. Komrij schreef onder meer over de ramp in Enschede en naar aanleiding van het overlijden van prins Claus. Hij maakte zijn termijn van vier jaar echter niet vol omdat hij geen zin meer had om „amechtig achter het Oranjehuis aan te hollen.”
Gerrit Komrij werd op 30 maart 1944 geboren in een kippenhok in Winterswijk tijdens een luchtaanval. Na een niet afgemaakte studie neerlandistiek en algemene en vergelijkende West-Europese literatuurwetenschap bleef hij met zijn levenspartner Charles Hofman in Amsterdam wonen. Van jongs af aan was Komrij gefascineerd door boeken. Het ging zelfs zo ver dat hij bij gebrek aan geld ze gewoon uit de winkel stal. Een gedicht verzon hij in dertig seconden en een roman schrijven was volgens Komrij „net alsof je 5000 gedichten achter elkaar schrijft.”
Zijn eerste publicatie verscheen in 1968: ”Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten”. Na dit literaire debuut volgden vele dichtbundels, zoals ”De os op de klokketoren” en ”Alle gedichten tot gisteren”.
Tot zijn bekendste romans behoren het autobiografische ”Verwoest Arcadië”, ”Over de bergen”, ”De klopgeest” en ”Hercules”. Verder schreef Komrij recensies, televisiekritieken en columns voor NRC Handelsblad. Bekend is Komrij verder door de vele bloemlezingen met Nederlandse en Afrikaanse poëzie die hij vanaf 1979 samenstelde.
Voor zijn werk ontving Komrij diverse prijzen, zoals de Poëzieprijs van de stad Amsterdam in 1971 (voor de dichtbundel ”Alle vlees is als gras of Het knekelhuis op de dodenakker”), de Busken Huetprijs in 1979 (voor de essaybundel ”Papieren tijgers”), de Herman Gorterprijs in 1982 (voor ”De os op de klokketoren”), de P. C. Hooftprijs in 1993 (voor zijn beschouwende proza) en de Gouden Uil Literatuurprijs in 1998 (voor de poëziebloemlezing ”In liefde bloeyende”).
In 1984 ontvluchtte Komrij Amsterdam en ging in Portugal wonen. Zijn laatste roman verscheen begin dit jaar. In ”De loopjongen” verhaalt hij over het verlies van de hooggestemde idealen van zijn generatiegenoten, die later zelf plaatsnamen op de vrijgekomen stoelen en achter de geldkranen. In een filmpje op de website Literatuurplein –een van zijn laatste media-optredens– vertelt Komrij dat déze mensen verantwoordelijk zijn voor de huidige economische crisis.