De rauwe werkelijkheid van Janne IJmkers Drenthe
Schrijfster Janne IJmker wil in haar boeken de ogen niet sluiten voor de rauwe werkelijkheid, zei ze onlangs in deze krant. Dat deed ze niet in haar roman ”Achtendertig nachten”, waarin Elsjen Roelofs haar man Jan vergiftigt met rattenkruid en uiteindelijk op een vreselijke manier wordt terechtgesteld. Dat doet IJmker ook niet in haar nieuwste roman, ”Afscheid van een engel”, een vervolg op ”Achtendertig nachten”. Nu is Roelf, zoon van Jan en Elsjen, de hoofdpersoon. Hij blikt in 1814 terug op zijn leven in de jaren 60 en 70 van de 18e eeuw.
Een rauwe werkelijkheid, dat kun je wel zeggen van het leven in een Drentse buurtschap in die tijd. IJmker beschrijft het allemaal onomwonden. Niet alleen wat rondzwervende bendes van bedelaars en landlopers uitvraten, maar ook hoe de hardwerkende boerenfamilies in de gehuchten met elkaar omgingen. Haat en nijd zijn aan de orde van de dag. Kinderen worden afgeranseld. Om van het zevende gebod maar te zwijgen. Nou, daar zwijgt IJmker nu juist niet over. Ik ben het met recensent Willy Wouters-Maljaars eens dat dit allemaal een beetje te veel en te expliciet voor het voetlicht wordt gebracht.
Niettemin geloof ik dat het leven er zo uitgezien kan hebben in het Drenthe van die tijd. Daarvoor heeft IJmker té grondig onderzoek gedaan in allerhande archieven. Ik geloof daarom ook dat het waarheidsgetrouw is als IJmker beschrijft hoe deze harde en schier nietsontziende mensen zondags met een uitgestreken gezicht in de kerk zaten. Een paar voorbeelden.
Op zondag is de anders zo drukke brink (zeg maar het dorpsplein) van de eekhoorns en de vogels. Als de jonge Roelf dit vanaf zijn plekje achter het raam zit te bekijken en de ekster met zijn zwart-witte bef ziet, moet hij aan de predikant denken. De dominee „met zijn lange gebeden, waarvan ik vaak ging gapen, zodat mijn kaken er zeer van deden en mijn grootmoeder me met haar elleboog porde tot stoppen. Zijn preken waren veel leuker. Als hij eenmaal op dreef was, begon hij met zijn donkere stem te schreeuwen, dan vloog zijn haar soms voor zijn ogen, of spuugde hij op de kanselbijbel. Eén keer sloeg hij zelfs met een arm tegen zijn zilveren waterbeker, die spetterend en rinkelend naar beneden viel en het kerkvolk deed opschrikken.”
Als de dominee op een zondag spreekt over „de gelukzalige hemel” en daarbij naar buiten wijst, lijkt het alsof Roelf een glimp van de hemel ziet. „Ik keek terug naar de dominee die de dommelende gemeente overzag. Zijn ogen haakten in die van mij en er verscheen een zweem van een glimlach op zijn gezicht. Niemand scheen de wolk met de gouden rand opgemerkt te hebben, alleen wij tweeën.”
Het is in die tijd dat de nieuwe berijming van 1773 wordt ingevoerd. Grootmoeder, die verder op niet veel vroomheid te betrappen valt, is er niet blij mee. Dat laat ze de schoolmeester, die ook koster en voorzanger is, weten. „Ik heb toch zo’n moeite met alle nieuwe woorden. (…) Ik heb de psalmen zo geleerd en het is de taal van God. Ik denk dat Hij ze ook niet graag veranderd ziet.”
Als Roelf als 11-jarig jochie een keer niet mee wil naar de kerk en veinst aan de diarree te zijn, begluurt hij zijn oom. Die kon niet naar de kerk omdat er een koe moest kalven. Maar Roelf ziet dat hij, terwijl zijn vrouw en twee kinderen naar de kerk zijn, een zigeunervrouw ontvangt. „Ik verbaasde me over het uitgestreken gezicht van Luit-oom bij de koffie.”
Een schreeuwende dominee, een dommelende gemeente, een geniepige grootmoeder die hecht aan Datheens psalmen, overspel onder kerktijd: het is allemaal weinig verheffend. Een rauwe werkelijkheid.
De kerkgeschiedenis is vaak het verhaal van de grote theologen en de baanbrekende geschriften. Maar ook onze Drentse voorouders van 250 jaar geleden schreven die geschiedenis. Misschien wel juist zij. Dat er huns ondanks nog steeds een kerk is, mag verwondering wekken. En verwachting geven voor de kerk in de rauwe werkelijkheid van vandaag.
Reageren? beeldenstorm@refdag.nl