Commentaar: Verbreding vrijgemaakte scholen kan verkeerd uitpakken
De Gereformeerde Scholengemeenschap Randstad (GSR) eist niet langer van docenten dat zij gereformeerd vrijgemaakt, christelijk gereformeerd of Nederlands gereformeerd zijn. Belangrijker is dat zij „een geloofwaardige drager van de gereformeerde identiteit” zijn. Dat heeft de schoolvereniging van de GSR woensdag besloten. Deze stap past in het verbredingsproces dat zich al zo’n twintig jaar in de gereformeerde zuil afspeelt.
Vanouds is deze zuil verbonden aan één kerkgenootschap: de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. De destijds typisch vrijgemaakte gedachte ”wij zijn de ware kerk” was een sterke samenbindende factor. Hier ligt een belangrijk verschil met de reformatorische zuil, die vanaf het begin heeft bestaan bij de gratie van interkerkelijke samenwerking.
Leden en medewerkers van gereformeerde organisaties moesten lid zijn van een vrijgemaakte kerk. Het Nederlands Dagblad liet die eis begin jaren negentig als eerste vallen. Redacteuren mochten voortaan ook lid zijn van een andere kerk. Daarna volgden nieuwe stappen in het verbredingsproces. Het GPV ging op in de ChristenUnie, de vrijgemaakte kerken zochten samenwerking met christelijke gereformeerden en Nederlands gereformeerden en de vrijgemaakte scholen verbreedden hun benoemings- en toelatingsbeleid.
Achter dit proces gaan verschillende redenen schuil. Om er twee te noemen: de nieuwe generatie, die de Vrijmaking van 1944 niet heeft meegemaakt, heeft weinig met de exclusiviteitsgedachte van de ware kerk. Zij zoekt liever samenwerking met andere kerken, vanuit de overtuiging dat orthodoxe christenen elkaar hard nodig hebben. Daar komt bij dat de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Nederlands Gereformeerde Kerken naar elkaar toe zijn gegroeid en in een toenemend aantal plaatsen nauw met elkaar samenwerken.
Zo bezien hoeft de beslissing van de GSR om het benoemingsbeleid verder te verbreden, niet te verbazen. Daarbij speelt ook een praktisch punt: het wordt steeds moeilijker om geschikte docenten te vinden in eigen achterban. Door niet meer te eisen dat leraren lid zijn van een van de drie genoemde kerkverbanden, wordt de vijver om te vissen groter. Ook op reformatorische scholen zijn wel docenten benoemd die niet tot de achterban behoorden omdat er geen anderen beschikbaar waren.
Toch heeft dit een risico in zich. Hoe kan van deze docenten verwacht worden dat ze de grondslag van de school van harte onderschrijven en actief uitdragen? Die vraag blijft, ook al heeft de GSR een mooie formulering bedacht, namelijk dat leraren „een geloofwaardige drager van de gereformeerde identiteit” moeten zijn. Wanneer is iemand dat?
De bekende vrijgemaakte theoloog prof. dr. J. Douma zei eerder in deze krant te vrezen dat door dit soort beslissingen het gereformeerde karakter van eigen organisaties op den duur verspeeld zal worden. Het is niet te hopen dat de verbreding zo ver gaat, dat de overheid zich straks afvraagt of vrijgemaakte scholen als eigen richting in het onderwijs nog wel bestaansrecht hebben.