Onderwijs & opvoeding

Onderwijsvrijheid verdedigd

Over de vrijheid van onderwijs verschenen onlangs twee aardige publicaties. In een ervan pleit historicus Ewout Klei voor afschaffing van artikel 23. Zijn motieven zijn het waard om overwogen én weerlegd te worden.

Gerard Vroegindeweij

26 June 2012 14:17Gewijzigd op 14 November 2020 21:49
Foto Rob Voss
Foto Rob Voss

De Tweede Kamer kreeg in april een gezaghebbend rapport van de Onderwijsraad over de vraag hoe in de toekomst om te gaan met het grondwetsartikel over de vrijheid van onderwijs: ”Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief”.

Kern van het advies is om de vrijheid van onderwijs niet te beperken tot de klassieke zuilen, zoals protestants-christelijk, rooms-
katholiek, reformatorisch enzovoort, maar om ook andere richtingen de mogelijkheid te geven eigen scholen te stichten. Te denken valt aan allerlei pedagogische stromingen, maar ook aan bijvoorbeeld het boeddhisme.

Tegelijkertijd met het advies presenteerde de Onderwijsraad het boekje ”Vrijheid maakt het verschil. Artikel 23 in het hedendaags onderwijs”. In het eerste hoofdstuk van het boekje licht de voorzitter van de Onderwijsraad, prof. dr. Geert ten Dam, het advies over de toekomst van de onderwijsvrijheid nog eens kort en krachtig toe.

Het is in deze tijd, waarin gelijkheidsdwang de klok slaat, verademend om te lezen dat verschillen er mogen zijn. Ten Dam: „Als je mensen de gelegenheid biedt om vanuit hun eigen levensvisie een school te kiezen, dan stimuleer je de gemeenschapszin. Maar ook vanuit een gemeenschap met gelijkgestemden kunnen mensen bruggen slaan naar anderen. Verschillen mogen er zijn.”

Vervolgens onderstreept historicus prof. dr. James Kennedy de voordelen van het Nederlands onderwijsbestel. Kennedy, die in Amerika opgroeide, waar de staat alleen het openbaar onderwijs financiert, weet de betekenis van het Nederlandse onderwijsstelsel op zijn waarde te schatten. „Onderwijsvrijheid heeft politieke spanningen voorkomen.” Artikel 23 is de institutionele erkenning van het feit dat Nederland een pluriforme samenleving is, zo luidt zijn stelling.

Vervolgens komen in het boek directeuren en onderwijsgevenden van een protestants-christelijke basisschool, een openbare basisschool, een vrije basisschool, een islamitische basisschool, een roomse school voor voortgezet onderwijs, een sectoraal gymnasium en een reformatorisch mbo-college aan het woord.

Ook het Nationaal Onderwijsmuseum greep de presentatie van het Onderwijsraadadvies aan om een boek te presenteren. Eigenlijk zijn het twee boekjes, een binnen- en een buitenboek. In het binnenboek, dat met een elastiek in het buitenboek zit, staan ervaringsverhalen van jongeren en andere betrokkenen bij het rooms-katholiek, openbaar, joods, algemeen bijzonder en protestants-christelijk onderwijs. In de laatste bijdrage gaat het eigenlijk meer om het reformatorisch onderwijs. Levendig en herkenbaar beschrijft Robin Gerritse hoe de familie Hoogendoorn uit Gouderak in het leven staat. Het binnenboekje wordt opgevrolijkt door foto’s van de geïnterviewde kinderen in 2006 en in 2012.

Het buitenboekje is van een ander kaliber. Daarin beschrijven de historicus Jacques Dane en emeritus hoogleraar onderwijsrecht Dick Mentink in een notendop de geschiedenis van artikel 23.

De hoofdmoot wordt gevormd door twee tegengestelde meningen over artikel 23. Bram de Muynck en Rens Rottier, respectievelijk lector bij en voorzitter van het college van bestuur van Driestar Educatief, beschrijven waarom zij trots zijn op het huidige grondwetsartikel over de vrijheid van onderwijs.

De opmerkelijkste bijdrage komt van de gereformeerd vrijgemaakt opgevoede Ewout Klei, die vorig jaar promoveerde op de geschiedenis van het GPV: ”Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek”. Klei heeft nu politiek onderdak gevonden bij D66. Hij is daar onder meer voorzitter van de D66-thema-afdeling levenbeschouwing en religie.

Klei is van mening dat artikel 23 afschaft moet worden. Bijzonder (religieus) onderwijs noemt hij nonsens.

Het stuk van Klei staat vol algemeenheden die soms tot misvattingen kunnen leiden. De eerste is dat bijzonder religieus onderwijs segregatie in de hand werkt. Dat kan natuurlijk het geval zijn, net als politieke partijen, zoals D66, de meningen verder uiteen doet lopen rondom het onderwijs. Maar op scholen van bijzonder onderwijs worden leerlingen in zijn algemeenheid gevormd vanuit een bepaalde levensovertuiging om vanuit de eigen kracht in de samenleving te staan. Respect is daarbij een sleutelwoord.

Verder probeert Klei het argument te weerleggen dat vrijheid van onderwijs een verlengstuk is van de vrijheid van godsdienst. Na de beschrijving van de casus-Renkema in Oegstgeest als en lange rokken in het reformatorisch onderwijs al voorbeelden, is zijn conclusie dat met een beroep op de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs homoseksuelen en vrouwen gediscrimineerd worden.

Een ander argument voor de vrijheid van onderwijs is dat minderheden recht hebben op hun eigen scholen. Volgens Klei is er echter binnen de minderheden zelf sprake onderdrukking van andere minderheden. Ook hier roept hij de kwestie-Renkema in herinnering.

Deze verwijten komen hard aan. Maar op de keper beschouwd zijn ze onjuist. Burgers hebben het recht zich te organiseren in groepen en zich binnen de groepen aan bepaalde regels te houden. Bij een volleybalclub is het niet de bedoeling om te gaan voetballen. En degene die dat toch wil, moet zich bij een andere club aansluiten. Net zoals degenen die binnen D66 pleiten voor een verbod op abortus of uitgesproken tegenstander zijn van referenda, zich beter kunnen aansluiten bij een andere politieke partij. Zo kan een leerkracht die zelf een homoseksuele relatie heeft en lesgeeft op een school waar wordt geleerd dat de homoseksuele praktijk zonde is voor God, beter op een andere school aan de slag gaan. Om het in juridische termen te zeggen; naast individuele en collectieve rechten zijn er ook groepsspecifieke rechten.

Het laatste argument dat Klei voor de onderwijsvrijheid noemt, is de keuzevrijheid van ouders. Hij brengt daar tegen in dat daarbij geen rekening wordt gehouden met de rechten van het kind. „Ze hebben het recht om zelf keuzes te maken, bijvoorbeeld om niet te geloven, en hoeven niet gedwongen te worden naar een school te gaan waar ze met pseudowetenschappelijke nonsens, zoals het creationisme (dat God de aarde in zes dagen van exact 24 uur geschapen heeft) en de hand van God in de geschiedenis (bijvoorbeeld tijdens de ondergang van de Spaanse Armada in 1588, de kerkelijke Vrijmaking van 1944 of de stichting van de staat Israël in 1948) worden geïndoctrineerd en selectieve seksuele voorlichting krijgen.”

Dat is dan de tolerantie van het tolerante D66. Alles mag, zolang het maar in het eigen straatje past. Het verzet van Klei tegen orthodox onderwijs doet denken aan het verzet van de PVV tegen de orthodoxe islam.

In zijn proefschrift beschrijft Klei hoe in debatten over gevoelige politieke onderwerpen de protestantse fracties en andersdenkenden elk vanuit hun eigen paradigma de ander van onverdraagzaamheid beschuldigen. Klei, die opgevoed en gekneed werd in het GPV-paradigma, heeft zich nu verschanst in het andere paradigma. En dat terwijl er zo’n mooie tussenweg is. Als er één grondwetsartikel is dat de pluriformiteit van Nederland tot uitdrukking brengt, is dat nu juist artikel 23 van de Grondwet.

”Vrijheid maakt het verschil. Artikel 23 in het hedendaagse onderwijs”, een eigen uitgave van de Onderwijsraad, Den Haag, 50 blz., en ”Vrijheid van onderwijs, de vele gezichten van artikel 23”, Nationaal Onderwijsmuseum Rotterdam, 2012; ISBN 978-90-811488-0-1; 144 blz.; € 14,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer