Historica Montijn: Adel leeft weer
De adel leeft weer. De Nederlandse Adelsvereniging heeft meer leden dan ooit in haar honderdjarig bestaan. Na tientallen jaren zichzelf verstopt te hebben, heeft de adel nu weer zelfbewustzijn. „De belangstelling voor de adel is de laatste jaren alleen maar gegroeid, niet alleen bij het brede publiek en bij historici, maar ook bij de adel zelf.”
Adel doet ertoe, concludeert Ileen Montijn in haar prachtige boek ”Hoog geboren. 250 jaar adellijk leven in Nederland”. Al zijn de tijden veranderd en is het aantal adellijke burgemeesters, Kamerleden, hovelingen en ministers flink afgenomen, nog altijd zijn er relatief veel adellijke families en personen die een rol van betekenis spelen in bestuurlijk Nederland en in het zakenleven. „In het jaarlijkse onderzoek van de Volkskrant naar de tweehonderd invloedrijkste Nederlanders staan in 2011 vier adellijke namen (leden van het Koninklijk Huis niet meegerekend). Dat lijkt bescheiden, maar het is toch twee procent, een veelvoud van wat statistisch te verwachten zou zijn”, zo schrijft de historica Montijn.
Vooral sinds de jaren tachtig staat de adel weer positief in de aandacht. „In de jaren zestig en zeventig was een adellijke titel iets welhaast pijnlijks, een ongepast distinctiemiddel in een democratische samenleving; wie een titel had, deed er wijs aan hem niet te gebruiken. Zulke politieke correctheid is nu weer ouderwets. Sterker nog, op de opiniepagina’s valt zo nu en dan te lezen dat elites zoals de adel juist een speciale rol zouden kunnen spelen bij het terugbrengen van fatsoen en wellevendheid in een verruwende samenleving.”
Adeldom is ook weer een onderwerp van onderzoek en publicaties, ziet Montijn. „Aan de universiteiten zijn sociologen en historici zich weer voor elites gaan interesseren.” En buitenplaatsen met hun bewoners en tuinen vormen een geliefd onderwerp voor boeken en reportages.
Chique baron
Toch is er de laatste honderd jaar veel veranderd voor de adel. Bij het grote publiek leeft nog het beeld dat de adel bestaat uit rijke, chique baronnen met fraaie landhuizen die hun dagen besteden aan het beheren van hun uitgestrekte landgoederen. Veel van zulke landjonkers zijn er niet (meer). De meeste adellijke families hebben de achterliggende eeuw hun bezit zien krimpen en hebben een ‘gewone’ baan in de maatschappij gekregen.
Adellijke families die nog wel een familielandgoed bezitten, hebben steeds meer moeite om dat te onderhouden. De adel verarmde de afgelopen eeuw en de inkomsten uit land- en bosbouw daalden fors. De overheid draaide bovendien de subsidiekraan voor restauraties vrijwel dicht.
Er zijn nog wel een paar grote particulier bewoonde landgoederen. De Heerlijkheid Mariënwaerdt van de familie Van Verschuer –zij steken de handen zelf flink uit de mouwen– bij het Betuwse Beesd is met 900 hectare het grootste particulier bewoonde landgoed. Nog groter is het Utrechtse landgoed Den Treek-Henschoten van de familie De Beaufort, maar dat is ondergebracht in een besloten vennootschap.
De meeste adel leeft niet meer van de opbrengsten van een landgoed. Jonkheren, baronessen en graven hebben tegenwoordig functies op allerlei plaatsen in de samenleving. Het rode boekje met daarin de namen –en functies– van alle adel in Nederland laat dat zien. „Er is geen werk dat niet gedaan kan worden, of niet ooit is gedaan, door blauwbloedigen. (…) Van een hoofdonderwijzer tot een antiquair en van een hoofdverpleegkundige tot een portier”, het komt allemaal voor onder de adel, constateert Montijn.
Oranjes
De achterliggende eeuw veranderde ook de verhouding van de adel met het Koninklijk Huis, laat Montijn zien. Door de eeuwen heen is er een nauwe verwevenheid geweest van adellijke families en het huis Oranje-Nassau. „In de praktijk hoort bij erfelijk koningschap ook erfelijke adel.” In veel Europese landen is de adel in de twintigste eeuw formeel afgeschaft, maar juist in landen met een monarchie –zoals België, Zweden, Engeland en Nederland– is de adel nog steeds vitaal.
Toch neemt Nederland een aparte positie in, omdat hier –in tegenstelling tot bijvoorbeeld België– geen mensen meer in de adelstand kunnen worden verheven, leden van de koninklijke familie uitgezonderd. Hierdoor is „de adel exclusiever geworden dan in landen waar nog wel mensen geadeld worden.” En dat terwijl Nederland juist graag zo’n burgerlijke en egalitaire samenleving wil hebben.
De Oranjes hebben de nauwe banden met adellijke families zelf doorgesneden, concludeert Montijn na haar onderzoek. „Het einde van de Eerste Wereldoorlog was een omslagpunt.” Toen de sociaaldemocraat Pieter Jelles Troelstra in 1918 een revolutie probeerde te ontketenen –net als in veel andere Europese landen was gebeurd– schaarde juist het gewone volk zich vierkant achter koningin Wilhelmina. De vorstin zag dat daar haar kracht lag. Zij versoberde mede om die reden het hofleven en kreeg meer oog voor de breedte van de samenleving.
In de steek
Na de Tweede Wereldoorlog voelde de Nederlandse adel zich helemaal in de steek gelaten door het koningshuis, aldus Montijn. „Het eenvoudige leven, omringd door ‘gewone mensen’, was Wilhelmina en Juliana tijdens hun ballingschap in respectievelijk Londen en Canada uitstekend bevallen.” „Van een exclusieve band tussen de adel en het Oranjehuis is geen sprake meer”, al zijn er „nog steeds veel adellijke namen te vinden rond het koningshuis.” De grootmeesteres –en vertrouweling– van de koningin is mr. M. van Loon-Labouchère en hofdames hebben klinkende als drs. O. A. Gaarlandt-van Voorst van Beest, drs. E. J. M. barones van Wassenaer-Mersmans en drs. M. L. A. barones van Zuylen van Nijevelt-den Beer Poortugael.
De koningin weet wie zij in haar naaste omgeving moet hebben: mensen die bovengemiddeld gevormd zijn en weten wat distinctie, discretie en misschien ook devotie –de adel is nog altijd bovengemiddeld Oranjegezind– is. Kenmerken die veel adellijke personen meer dan gemiddeld hebben. Daar ben je edelman of -vrouw voor.
Cijfers
De Nederlandse Adelsvereniging telt 1300 leden.
In Nederland zijn nog ongeveer 300 adellijke geslachten.
Kort voor de Tweede Wereldoorlog waren in Nederland 7000 mensen van adel.
De Hoge Raad schat het aantal adellijke personen nu op 10.000, mogelijk 11.000.
Van die adellijken wonen 2500 tot 3000 personen in het buitenland.
Het grootste deel van de Nederlandse adel bestaat uit in de negentiende eeuw geadelde, stadse families die geen buitenplaatsen in bezit hadden.
Een op de vijf edellieden zegt het familiehuis nog in de familie te hebben.
Titel en predicaat
De meeste adellijke families voeren geen titel, telde Montijn. Zij heten ‘slechts’ jonkheer of jonkvrouw, een predicaat, geen titel.
De laagste titel is die van ridder. Een handvol Nederlandse families heeft die titel, zoals de familie ridder van Rappard.
Daarboven volgen de titels baron/barones (ruim honderd families) en graaf/gravin (dertig families). Markiezen en burggraven zijn er amper in Nederland; hertogen ontbreken helemaal. Prinsen en prinsessen komen vrijwel alleen in de koninklijke familie voor.
Het predicaat wordt voor de volledige naam geplaatst –bijvoorbeeld jhr. ds. C. van Eysinga– terwijl titels in de familienaam zijn opgenomen –bijvoorbeeld mr. F. L. S. F. baron van Tuyll van Serooskerken.
Oude adel gaat boven jonge adel qua aanzien en status, schrijft Montijn. In de 19e eeuw kregen verschillende vooraanstaande families van de koning een adellijke status. Die families behoren tot de jonge adel, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Bentincks, die al eeuwenlang tot de edelen behoren. De stamboom van de familie Van Coeverden gaat zelfs terug tot ver in de middeleeuwen.
De namen van alle adellijke families in Nederland zijn opgenomen in het ”Nederland’s Adelsboek”, onder de adel bekend als het rode boekje. Daarnaast bestaat het overzicht ”Nederland’s Patriciaat”, het zogeheten blauwe boekje waarin alle namen van vooraanstaande families zijn opgenomen. Zij zijn niet van adel, maar hebben wel dezelfde standing. De familie Montijn komt er ook in voor.
De adel is actief in de Nederlandse Adelsvereniging. De jongeren hebben zich georganiseerd in de Vereniging voor Jongeren van Adel in Nederland (VJAN).
www.hogeraadvanadel.nl www.adelsvereniging.nl www.vjan.nl
Hoog geboren
Ruim drie jaar werkte de historica Ileen Montijn aan haar boek over de Nederlandse adel, ”Hoog geboren”. Het resultaat mag er zijn. Boeiend beschrijft zij het wel en wee van de adel door de eeuwen heen. Daarbij put zij uit interviews, literatuur en tal van andere bronnen.
Montijn heeft haar boek –waarvan de tweede druk is verschenen– een thematische indeling gegeven. Na een beschrijving van de geschiedenis van de adel en het belang van stambomen en families, schetst Montijn op meeslepende wijze hoe de Nederlandse edelen omgaan –en omgingen– met onderwerpen als kleding, kunst, sport en een reeks andere thema’s. De band met de koninklijke familie krijgt veel aandacht, maar ook de andere kant, de ”zwarte schapen” onder de baronnen en graven, komt aan bod.
Montijn duikt daarbij steeds in het verleden, maar beschrijft ook de stand van zaken anno 2012. Het goed geschreven boek geeft een goede inkijk in de toch wat afgeschermde en soms geheimzinnige wereld van de adel.
Woensdagavond spreekt Montijn bij Selexyz Verwijs (Passage 39, Den Haag) over haar boek. Op 5 juli ’s avonds bij boekhandel Selexyz Scheltema (Koningsplein 20, Amsterdam).
”Hoog geboren. 250 jaar adellijk leven in Nederland”, Ileen Montijn; uitg. Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2012; ISBN 978 90 254 3207 2; 448 blz.; € 29,95.
Religie en Reveil
De meeste adellijke families in Nederland zijn of waren protestants, de rest rooms-katholiek. De geloofsopvatting van de adellijke families stempelde vaak de godsdienst in het gebied waarover zij zeggenschap hadden. Die zeggenschap strekte zich vaak ook uit tot de benoeming van predikanten.
De voorkeur van de kasteelheer ging soms echter lijnrecht in tegen de voorkeur van de bevolking. Montijn noemt het voorbeeld van het Utrechtse Renswoude: „De leden van de orthodox-protestantse gemeente Renswoude waren volstrekt niet gediend van de ethische richting die onder de adel zoveel opgeld deed, maar de familie Taets van Amerongen, wonend op kasteel Renswoude, wel. Zo hebben in het dorp tot omstreeks 1900 altijd ‘ethische’ dominees gestaan.”
De adel speelde in de 19e eeuw een rol van betekenis in de Reveil-beweging, stelt de auteur. „Dirk graaf van Hogendorp en zijn vrouw Marianne waren kind aan huis bij de Reveil-voorman Isaäc da Costa. (…) Een andere adellijke aanhanger was Cornelis baron van Zuylen van Nyevelt.” Ds. Ottho G. Heldring werd in de sociale zorg die hij opzette vanuit de Betuwe gesteund door Frans Godard baron van Lynden.
Voor het eerste Nederlandsche Zendingsfeest in 1863 stelde douairière (adellijke weduwe – WH) baron van Brakkel-van Schuijkenburch haar landgoed in Wolpheze open. Ds. Heldring was de hoofdspreker op de bijeenkomst, waar zeven- à achtduizend mensen op afkwamen. Andere adellijke families volgden het voorbeeld. Zo stelde de familie Bentinck de bossen van kasteel Middachten open voor een zendingsdag, en de Van Lennepens hun landgoed in Aerdenhout. De families Van Boreel van Hogelanden en Van Tuyll van Serooskerken bleven niet achter.
Onder de protestantse adel neemt de Johanniter Orde een grote plaats in. Prins Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina, legde in 1909 in Nederland de basis voor deze adellijke protestantse liefdadigheidsinstelling. De rooms-katholieken volgden dit voorbeeld en stichtten de Orde van Malta. Koningin Beatrix is erecommandeur van de johannieters en Willem-Alexander rechtsridder. Zal prinses Máxima ooit toetreden tot de Orde van Malta?
www.johanniter.nl www.ordevanmalta.nl
Parels van de drogist
Montijn tekende interessante citaten op uit de mond van verschillende adellijke personen. Een paar voorbeelden.
Floor barones van Dedem: „Als ik parels van de drogist draag, denkt iedereen dat het echte zijn. Als de buurvrouw ze om zou hebben, zou het meteen nep zijn. Zo werkt dat.”
Degenhard baron de Loë, bewoner van het kasteel te Mheer (Limburg): „Op een dag zat ik op mijn knieën langs de oprijlaan het onkruid weg te trekken. Ik werd aangesproken door een bezoeker die mij vertelde dat „het toch een schande was dat die rijke baron nooit eens een keertje iets zelf deed en al het werk uit handen gaf aan die arme tuinmannen.” Ik maakte een grap en zei dat ik dat natuurlijk ook heel erg vond.”
E. C. baron van Heeckeren van Molecaten vertelt hoe koningin Wilhelmina als kind een schrikbeeld was voor de kinderen Groeninx van Zoelen: „Het gevaar bestond altijd, dat het heerlijke spel door een statige lakei werd verstoord, die plechtig een brief overhandigde en nooit op antwoord wachtte. Want een uitnodiging om met ”la petite Reine” (de kleine koningin – WH) te komen spelen, stond gelijk met een bevel. De kleine Wilhelmina moest door de kinderen met Mevrouw worden aangesproken.”