Alle eer voor God, want Hij is het hoogste goed
Is het wel goed van God dat Hij alleen op Zijn eigen eer is gericht?
In de Bijbel worden wij opgeroepen om God te eren. „Geeft de Heere eer”, aldus Psalm 29:1. De apostel Paulus zegt in lijn hiermee: „Of u dus eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God” (1 Kor. 10:31). Psalm 148 roept niet alleen mensen op om God te eren, maar ook engelen, zon en maan, bergen en bomen, vogels en dieren moeten God groot maken. Kortom: het heelal in zijn compleetheid moet de grootmaking van God dienen. Niets bestaat voor zichzelf. Alles heeft het eren van God als doel.
Ook de hemel blijkt te bestaan voor de eer van God: de visioenen in de Openbaring van Johannes geven een blik in de hemel. Daar klinkt majestueus eerbetoon van engelen en zaligen aan God en aan het Lam. De apostel Paulus vat het beknopt maar verregaand samen als hij zegt: „Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid” (Rom. 11:36).
Deze nadruk op de eer van God roept vragen op. Mensen die hun eigen eer zoeken, zijn immers afstotend. Ze zijn erg op zichzelf gericht en leven gemakkelijk langs een ander heen. Hoe moeten we dan verklaren dat God alles tot Zijn eigen eer doet?
Geen eerzucht
Het is goed om met deze vraagstelling in het achterhoofd de Bijbel door te lezen. En dan valt gelijk op hoe weinig God Zijn eigen eer eigenlijk naar voren brengt. Alle nadruk ligt op de belangeloze goedheid die God bewijst. Dat begint meteen al bij de schepping. God, Die van niemand iets nodig heeft omdat Hij in Zichzelf volmaakt is, schept hemel en aarde. Alleen uit goedheid. En zonder er zelf rijker van te worden, onderhoudt Hij de schepping met alle erin aanwezige schepselen. Alleen maar tot hun onderhouding en tot hun bestwil. En later in de woestijn zorgt Hij wonderlijk voor Zijn volk, ook al moppert het vaak en doet het God groot onrecht.
Nog weer later zendt God Zijn Zoon om mens te worden tot verlossing. Alleen omdat Hij de wereld liefheeft (Joh. 3). In de Heere Jezus zien we het gelaat van God de Vader. Hoe ging de Heiland niet goeddoende met de mensen om. Ook met grote zondaren. Hij zocht hen op en gaf hun vergeving. Van zieken nam Hij de kwaal weg. Zo zien we vanaf de schepping hoe God een bron is vol van het goede. Belangeloos en genadig doet Hij het goede uit Zichzelf stromen tot de mensen. Een oceaan van liefde, zegen, kracht vloeit van Hem uit.
Dit alles maakt duidelijk hoe het spreken over Gods eer niets te maken kan hebben met eerzucht aan Gods kant. Hoewel, iemand kan nog op een vreemd verschijnsel wijzen dat toch meer dan eens voorkomt. Het gebeurt onder mensen nogal eens dat iemand veel goeds doet voor een ander, maar dan wel met een bijbedoeling, namelijk om er zelf eer en aandacht door te krijgen. Het goede is dan een middel voor een ander doel: je eigen eer. En dat doet grote afbreuk aan het goede dat iemand betoont.
Zo’n bijbedoeling is echter bij God op geen enkele wijze aan de orde. Zijn goedheid is werkelijke goedheid. Belangeloos, hartelijk, gunnend. Dat wordt duidelijk als we onderzoeken hoe het verband is tussen de eer die God van ons vraagt en de goedheid die Hij ons bewijst. We kunnen dat van twee kanten benaderen: vanuit God en vanuit de mens.
Loftuitingen
Eerst vanuit God. God doet alles tot eer van Zichzelf. Maar God is het hoogste Goed. Hij is volmaakt in liefde, heiligheid, goedheid, rechtvaardigheid. Dus alleen als God de eer van Zichzelf zoekt, doet Hij het volmaakt goede. Als God niet alles zou doen tot eer van Zichzelf, zou Hij niet het werkelijk goede doen. Als God uiteindelijk de boze en alle kwaden straft, is dat ook tot Zijn eer. Want het is naar Zijn rechtvaardigheid die het kwade geen plek laat. Onze zaligheid en het eeuwige leven zijn allemaal vrucht van het feit dat God alles doet tot eer van Zichzelf. Omdat Hij alleen het hoogste Goed is, in volmaaktheid.
Maar het verband tussen Gods eer en de goedheid die Hij ons bewijst kan ook benaderd worden vanuit de mens, en dan wel vanuit de mens die God heeft lief gekregen. C. S. Lewis maakt dit punt op een heldere manier duidelijk. Hij wijst erop hoe vaak mensen zich bewonderend uiten over het een en ander. Neem bijvoorbeeld iemand die een adembenemend berglandschap ziet. Hij is zo onder de indruk van wat hij ziet dat hij spontaan begint bewonderende woorden te uiten en het landschap te prijzen en ook tegen anderen te zeggen: „Kijk eens hoe prachtig!” Zo is de wereld vol van loftuitingen. Op geliefden, maaltijden, paarden, bedrijven, leraren, noem maar op. Alleen verwende kinderen en zelfzuchtige mensen bewonderen zelden of nooit. Die vinden alles vanzelfsprekend, menen overal recht op te hebben en ervaren vooral wat zij tekortkomen en missen. Als ze iets bewonderen, is het zichzelf. Maar dat laat onverlet dat het leven vol is met zaken die tot eerbetoon aanzetten.
Geen moeilijke plicht
Dit vinden wij op de meest verheven wijze bij God, Die het hoogste Goed is. Wanneer een mens, om het wat ouderwets te zeggen, zich in God verlustigt, als iemand Zijn liefde smaakt, Zijn heerlijkheid, trouw, wijsheid, almacht, majesteit, eeuwigheid geniet: dat is zo verrukkelijk, zo rijk, zo geweldig, zo bijzonder, dat het bewonderend eren van Hem het enige gevolg kan zijn. Dit moet bedacht worden als de hemel wordt omschreven als een plaats waar zonder ophouden God eer en lof worden toegebracht. Dat betekent niet dat de bewoners van de hemel allerlei zware en moeilijke plichten moeten doen. Nee, het laat zien hoe de zaligen werkelijk verrukt, als dronken zullen zijn van Gods heerlijkheid, vol vreugde. Daardoor eren en loven ze voortdurend God als gevolg van de blijdschap die ze in Hem hebben.
Kern van het bestaan
Hier op aarde is alles nog onvolmaakt en de gemeenschap van de gelovigen met God slechts ten dele. Daardoor zal de lofzang hier niet altijd een spontane uiting zijn, maar moet hij telkens beoefend worden. Soms als een taak waarvoor het gevoel liever wegloopt. Maar dit is zeker: hoe rijker het hart God in Zijn goedheid smaakt, des te meer zal het Hem met vreugde groot maken.
God doet alles tot eer van Zichzelf én al Gods werken ontspringen aan Zijn goedheid. Dit vormt beslist geen tegenstelling, maar brengt ons bij de kern waarom de wereld en wijzelf bestaan.
Dr. P. F. Bouter, hervormd predikant te Bodegraven. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl Verder lezen over dit onderwerp
H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, Deel II, pag. 457-459, Kampen 1908
C. S. Lewis, Gedachten over de Psalmen, hoofdstuk 9, Franeker 2002.
John Piper, De vreugde van God, Houten 2008.