Schoolmeester Van den Brink: Ik ben een boerenjongen met liefde voor kinderen
Hij noemt zichzelf bedachtzaam; spreekt gedecideerd. Maar soms schiet Jas van den Brink in één keer uit z’n slof. „Of ik nog eens een roman ga schrijven? O nee, ganselijk niet!” De tot schooldirecteur uitgegroeide boerenzoon houdt het liever bij het op papier zetten van herinneringen. Aan ”Riessen” bijvoorbeeld. „Het was de mooiste tijd van m’n leven.”
Het groene, langwerpige Banierboekje, vers van de pers, ligt naast hem. Als een stille getuige van een vervlogen, maar onvergetelijk verleden. ”Een schoolmeester kijkt achterom” heet het. Dat doet de 74-jarige Van den Brink in Veenendaal graag: achteromkijken. „Ik ben wel een beetje historisch geïnteresseerd. Dat heeft met mijn vak te maken. Als onderwijzer ben je veel met het verleden bezig: Bijbelse geschiedenis, kerkgeschiedenis, vaderlandse geschiedenis.”
Het lag niet voor de hand dat u het onderwijs zou ingaan.
„Ik ben een boerenjongen uit een eenvoudig gezin. Uit De Valk, bij Ede. We moesten hard werken om een boterham te verdienen. M’n vader, m’n moeder en wij als kinderen. Toch kijk ik terug op een gelukkige jeugd. Ik kom uit een warm nest. Vader was buiten de baas, moeder binnen. Vader was een intelligente man met een brede belangstelling. Ik was voorbestemd om hem op te volgen, maar het boerenwerk zat mij niet in de genen. Het hoofd van de lagere school stimuleerde mij door te leren. M’n vader vond dat fijn, omdat hij zelf die kans nooit had gekregen. Ik mocht naar de mulo in Barneveld. Daarna wilde ik meester worden, want ik heb van de Heere veel liefde voor kinderen gekregen. Maar De Driestar in Gouda was te ver, te duur. Toen de kweekschool in Utrecht een dependance in Ede begon, kwam mijn ideaal binnen handbereik.”
Een gouden advies van uw hoofdonderwijzer.
„Maar ook een risico. Hij had z’n neus kunnen stoten. Ze hadden bij mij thuis kunnen zeggen: Geen sprake van doorleren. Je komt op de boerderij helpen. Later heb ik zelf als directeur leerlingen moeten adviseren over hun schoolkeuze. Ik vond dat een van de moeilijkste dingen. Ik heb vaak m’n best moeten doen om ouders ervan te overtuigen dat ze niet te hoog moesten springen met hun kind. Ik vrees dat het nog zo is. Ouders hebben vaak grote gedachten van hun kind. Niet uit hoogmoed, maar ze willen dat hun kind minimaal op hetzelfde niveau komt als zijzelf, of liever nog een treetje hoger. Een kind kan slim zijn, maar heeft het ook het karakter, de ambitie, het doorzettingsvermogen om door te leren? Veel ouders kijken neer op het beroepsonderwijs, maar er is een schreeuwend tekort aan technici.”
Uw boekje is een lofzang op de periode dat u in Rijssen woonde en werkte. Waarom vertrok u er na achttien jaar?
„Het ging slechter met de gezondheid van m’n ouders. Ik wilde daarom graag wat dichter bij hen wonen. In die tijd werd er in Veenendaal, op de Calvijnschool, een directeur gevraagd. Ik heb gesolliciteerd en ben benoemd. Het was een uitdaging. Een sterk groeiende school, plannen voor nieuwbouw en kleuter- en lagere school moesten fuseren tot basisschool. In de praktijk bleek dat op den duur voor mij allemaal te veel. Ik was geen manager, maar moest dat wel zijn; werd ziek van het vergaderen, was geen avond meer thuis en sliep slecht. Ik kwam bij de dokter terecht en werd gekeurd bij het ABP met de mogelijkheid van herplaatsing in een onderwijsfunctie zonder leidinggevende taken. Het werd Hoevelaken, de Udemansscholengemeenschap. Daar ben ik avo-vakken gaan geven: godsdienst, geschiedenis, aardrijkskunde, Nederlands. De vakken waarvoor ik bevoegd was op vbo-niveau dankzij mijn kweekschooldiploma. Ik kwam in rustiger vaarwater. Ik was ’s avonds weer vrij, had een vakantiegevoel. Nog een aardige anekdote uit die tijd: Ik was jarig en kreeg een cadeautje van de klas. Een van de leerlingen hield er een speech bij en zei: U bent net een opa voor ons. Later vertelde ik het voorval in de lerarenkamer. Een jonge collega vroeg: Je voelde je zeker wel opgelaten? Ik zei: Je begrijpt er niets van. Dit is het grootste compliment dat je als leraar kunt krijgen van een klas met pubers.”
Wat heeft de periode Veenendaal u geleerd?
„Dat het pijnlijk is om geconfronteerd te worden met je eigen tekorten. Maar ook dat ik juist daardoor het persoonlijk gebed of de Heere me de weg wilde wijzen, des te meer nodig had. En dat je heel goed bij jezelf te rade moet gaan of je voldoende leidinggevende capaciteiten hebt voordat je aan zo’n functie begint. De tijd dat ik directeur was in Veenendaal was voor veel collega-directeuren een moeilijke periode. Ze waren, net als ik, meer schoolhoofd dan manager. Nogal wat collega’s werden afgekeurd of gingen solliciteren. Ik ben bewaard gebleven, zeg ik achteraf, voor een burn-out.”
Er is veel veranderd in het onderwijs sinds u begon. Niet elke verandering is een verbetering.
„Voor 100 procent mee eens. Door alle vernieuwingen is het vertellen in het onderwijs voor een groot deel verloren gegaan. Terwijl dat zo belangrijk is. Het moet een beetje in je zitten, maar je kunt het leren. Door te luisteren naar anderen. Door kinderboeken te lezen. Ik vertel graag. Voor kinderen, jongeren, zelfs bejaarden. Het geeft me een kick. Vertellen is het mooist in de beslotenheid van een groep. Als voorlichter van het deputaatschap Israël van de Gereformeerde Gemeenten kom ik nog steeds op scholen. Als ik dan weer voor zo’n krioelende schare kinderen sta en ik zie hun verwachtingsvolle blik, dan word ik helemaal warm vanbinnen en gaat het vertellen vanzelf.”
Wat heeft u met Israël?
„Het verwondert me steeds weer dat de Heere zo’n bijzondere weg gaat met Israël, het volk uit Abraham gesproten en de beminden om der vaad’ren wil. Ook al is het grootste deel van Israël seculier geworden, toch zijn er nog onvervulde beloften in de Bijbel voor het volk. Lees bijvoorbeeld de Romeinenbrief. Als christenen mogen wij het Woord van God hebben. Het grootste deel ervan hebben we via de Joden gekregen. Laten we dat nooit vergeten. Als kind, als jongen hoorde ik nooit over Israël. Dat was letterlijk ver weg. En als het over beloften voor Israël ging, dan werden die vergeestelijkt en toegepast op de kerk. Gelukkig hebben de Gereformeerde Gemeenten afstand genomen van de vervangingstheologie, vooral dankzij het werk van ds. R. Boogaard. Ik ben twaalf jaar geleden benaderd met de vraag of ik voorlichter voor het deputaatschap wilde worden. Ds. C. Sonnevelt, toen onze predikant in Veenendaal, belde me erover. Ik heb gezegd: Dominee, daar hoef ik niet over na te denken, ik zeg direct ja. Ik houd van contacten én van Israël.”
Een voorlichter moet zelf in het land geweest zijn.
„Dat ben ik, maar pas een paar jaar geleden. Het kwam er eerder niet van, onder andere door ziekte van mijn vrouw en van mezelf. Toen het zover was, wist ik al zo veel uit de boekjes over Israël dat ik me voorgenomen had: Als ik er straks ben, laat ik de gids praten en ga ik foto’s maken. Eigenwijs als ik was. Het liep anders. Toen ik eenmaal in het land was, wilde ik geen woord van de gids missen. Zó interessant. Mijn ogen gingen open. Zo ligt het land vol stenen. Wilde je vroeger een altaar bouwen of werd er iemand gestenigd, dan had je de stenen dus letterlijk voor het oprapen. Het is een verrijking om het land met eigen ogen te zien. Ooit vroeg een vrouw op een voorlichtingsbijeenkomst hoe vaak ik Israël had bezocht. Ik was er op dat moment nog niet geweest, maar had natuurlijk geen zin om dat te vertellen. Dus ik antwoordde: Wacht u eerst mijn presentatie af. Na afloop kwam ze naar me toe en zei: U bent er nog veel vaker geweest dan ik. Dat heb ik wel kunnen horen!”
Wat is uw doel zo’n avond?
„Liefde voor Israël kweken en bewustwording van de beloften die God aan het volk heeft gegeven. Daarnaast natuurlijk aandacht vragen voor het werk van het deputaatschap: de verspreiding van Bijbels en goede geestelijke lectuur onder de Joden in zowel Israël als Oost-Europa. Soms zeggen mensen: Waar haal je het lef vandaan om te evangeliseren onder Gods eigen volk? Maar de kerk heeft die taak, dat staat voor mij vast. Ik hoorde ooit een Messiasbelijdende Jood zeggen: Het is een van de ergste vormen van antisemitisme om Joden het Evangelie niet te verkondigen.”
In Rijssen was u betrokken bij de oprichting van een milieuraad. U was uw geloofsgenoten ver voor?
„Het milieu was veertig jaar geleden inderdaad een thema voor geitenwollensokkenfiguren. Zij slaakten nogal eens fanatieke kreten over het milieu. We kregen tegenstand toen we de milieuraad oprichtten. Van boeren bijvoorbeeld, omdat we overgebleven gifresten kwamen ophalen. Waar is dat voor nodig, vroegen ze. Maar gaandeweg ontstond er waardering. Overigens heb ik de liefde voor de natuur van mijn moeder.”
U screent films en video’s voor Kliksafe. Deze internetaanbieder mag niet meer onbeperkt filteren, besloot de Tweede Kamer recent.
„Niemand heeft last van Kliksafe. Dit ligt op hetzelfde vlak als de discussie over gewetensbezwaarde trouwambtenaren en ritueel slachten. Iedereen kan in ons land trouwen met wie hij of zij wil. En als onverdoofd slachten wordt verboden in Nederland, komt het vlees gewoon uit het buitenland. Het is de intolerantie van de toleranten.”
Er zijn grote zorgen over jongeren, ook in reformatorische kring.
„De verleidingen waar zij aan blootstaan, zijn tientallen malen groter dan in mijn tijd. Jongeren zijn soms recalcitrant, maar ze bedoelen het niet altijd verkeerd. Ze willen zich een mening vormen. Wat zijn er trouwens veel aardige jongeren, valt me iedere keer op als ik met ze omga. En wat wordt er in de kerken veel gedaan voor jongeren. Er zijn jeugdverenigingen, er worden preekbesprekingen gehouden, er wordt huwelijkscatechese gegeven, er worden vakantiekampen georganiseerd. Hulde aan al die vrijwilligers die hun vaak schaarse tijd daarvoor beschikbaar stellen. Ik zou willen dat wij dat in onze tijd allemaal hadden gehad. De laatste jaren hebben we in de gereformeerde gemeente in Veenendaal veel gastpredikanten gehad, omdat we vacant waren. Ook oudere predikanten. Zij spreken wel eens met verlangen over het toekomende leven. Luisteren jongeren dan? Nou en of! Natuurlijk zijn er zorgen. Je ziet jongeren de kerk verlaten, in de hele gereformeerde gezindte. Maar we hebben gelukkig ook een heleboel serieuze jongeren. In mijn tijd bleef vrijwel iedereen bij de kerk, vaak uit gewoonte. Bij de jongeren nu zie ik meer betrokkenheid. En: God gaat door met Zijn werk, zolang de zon en de maan schijnen.”
De reformatorische zuil ligt onder vuur. Van buitenaf, van binnenuit.
„Ik sta voor 100 procent achter de zuil. Die is uit nood geboren. Ik weet hoeveel er gebeden is, hoeveel offers er zijn gebracht voor reformatorische scholen, organisaties voor ouderen- en gehandicaptenzorg, de RMU, het RD. Er is wel een gevaar: de vanzelfsprekendheid. En wordt de drieslag gezin, kerk en school nog gewaardeerd?”
U bent een echte zuilman. Hoe gaat u met andersdenkenden om?
„Ik ontmoet ze in de familie, in de buurt. Onze houding als christen moet gestempeld zijn door vriendelijkheid, belangstelling, behulpzaamheid, respect. De enige Bijbel die ongelovigen lezen, is het gedrag van de christen.”
Levensloop Janus van den Brink
Janus van den Brink (1938) groeit op in een boerengezin in het Veluwse De Valk. Hij bezoekt de plaatselijke hervormde lagere school, de mulo in Barneveld en de kweekschool in Ede. In 1961 begint hij als onderwijzer op de reformatorische Haarschool in Rijssen. Vervolgens wordt hij hoofd van de Brekeldschool in Rijssen, directeur van de Calvijnschool in Veenendaal en leraar op de Udemansscholengemeenschap in Hoevelaken. Van den Brink is getrouwd, heeft twee kinderen en acht kleinkinderen. Hij is voorlichter van het deputaatschap Israël van de Gereformeerde Gemeenten. Bij De Banier verscheen recent een boekje van hem met herinneringen aan zijn tijd in Rijssen: ”Een schoolmeester kijkt achterom”.