Hernieuwd
Hooglied 1:4a
„Trek mij, wij zullen U nalopen!” De gedurige en vernieuwende trekking blijven zij allen die door God bekeerd, die Zijn goddelijke natuur deelachtig zijn geworden, nodig hebben, om met kracht gesterkt te worden naar de inwendige mens (Efeze 3:16). Zonder dat, daar zij uit eenmaal geschonken geestelijk leven niet kunnen voortwerken, zouden zij blijven staan of liggen, ja, ook in gevaar zijn terug te keren. Door deze trekking gaan de gelovigen van kracht tot kracht steeds voort (Psalm 84:6). Dat bestaat hierin, dat de Heere hen hoe langer hoe meer aan hun totale machteloosheid en krachteloosheid door de zonde ontdekt. En als zij in zonden zijn gevallen (denk met mij aan David, Petrus!), dan trekt Hij hen uit die val weer op.
Wanneer nu de bruid van haar Bruidegom begeert „trek mij”, dan bidt zij Hem dit omdat zij door genade Zijn liefde reeds in haar toebrenging tot Hem ondervonden heeft. Van haar eigen machteloosheid en krachteloosheid door de zonde overtuigd, is zij een ziel geworden die gedurig vreest, die tot hinken en zinken en afdwaling elk ogenblik gereed is. Stil is er een begeerte in haar opgewekt om te wassen in de kennis en in de genade van de Heere Jezus en om daarin ten einde toe te volharden, omdat zij gelooft dat zij die dit doen, alleen zalig worden. Daarom blijven alle ware gelovigen bidden: „Heere, trek ons.”
Ds. A. P. A. du Cloux, predikant te ’s-Grevelduin-Capelle
(”Twaalftal Leerredenen”, 1889)