Atheïstische geleerde met lege handen over oorsprong oersoep
Een Amerikaanse commentator stelde deze week vast dat Obama een herverkiezing nauwelijks nog kan ontgaan, tenzij hij gaat verklaren homo te zijn dan wel atheïst te willen worden. Op die laatste optie bleef ik haken. Wie de strijd om het Witte Huis een klein beetje volgt, kan het nauwelijks ontgaan dat religie daar ongeveer dezelfde plaats inneemt als bij ons de hypotheekrente.
Hoewel ook de VS in rap tempo seculariseren, blijft het geloof er voorlopig een dominante factor. Zou Obama inderdaad de ontboezeming doen dat hij eigenlijk helemaal niet in God gelooft, dan kan hij zijn koffers pakken. Over en uit voor Barack.
De frustraties hierover bij atheïstische organisaties nemen hand over hand toe. Ze vinden het onbestaanbaar dat zo’n moderne staat, die de rest van de wereld in bijna alles ten voorbeeld is, op dit gebied zo achterlijk is. Tegen die achtergrond organiseerde de atheïstische lobby twee maanden geleden in Washington een ”coming out day”. Zoals een homo uit de kast komt als hij onthult dat hij niet op dames maar op mannen valt, zo moeten ook atheïsten publiekelijk durven zeggen wie ze zijn.
De manifestatie werd door 30.000 mensen bezocht. Het thema leeft, dat is duidelijk. Maar veel voet aan de grond krijgt de beweging nog niet, zoals de uitspraak van eerdergenoemde commentator helder maakt.
Een van de redenen waarom het allemaal niet opschiet, heeft te maken met de agressieve wijze waarop atheïsten zich manifesteren. Als ze zich eens wat vriendelijker en begripvoller zouden opstellen, kwamen ze een heel eind verder. Daarmee wil ik hen beslist niet op een idee brengen, maar ze maken doorgaans zo’n betweterige indruk, dat ik daar niet bang voor ben. Neem nu hier te lande iemand als Herman Philipse. Een knappe debater, dat moet hem echt worden nagegeven. Verder is hij de beschaafdheid zelf. Daar ligt het ook niet aan. Maar het fanatisme dat hij aan de dag legt, daar wil je absoluut niet bij horen. Vaak wordt hij omschreven als een wat zurige drammer en met zo’n imago kun je het natuurlijk wel schudden.
Of er dan geen aardige atheïsten zijn? Zeker wel. Ze mogen dan misschien dun zijn gezaaid, ik ken er verschillende. Met een van hen had ik ooit een voor mij gedenkwaardige ontmoeting. Hij heette Joop Doorman. Inderdaad: heette, want hij leeft niet meer. Hij was hoogleraar in Delft en zoon van de bekende schout-bij-nacht Karel Doorman. Joop was jarenlang voorzitter van Skepsis, een club die zich bezighoudt met het ontmaskeren van paranormale flauwekul.
Ook van religie moesten de meeste sceptici niets hebben, maar ze lieten dat onderwerp doorgaans links liggen. Juist omdat het een geloof was, kon het hun niet echt boeien. Welnu, op een van de congressen van Skepsis sprak ik met Doorman af dat ik eens bij hem langs zou komen om wat nader van gedachten te wisselen. En zo geschiedde. Op een zonnige zomerochtend troffen we elkaar bij hem in de tuin, met uitzicht op de koeien van het Zuid-Hollandse platteland.
Met veel waardering sprak hij over Arie van den Beukel, een vroegere collega van hem uit Delft, die zo voortreffelijk de denkbeelden van prof. Kuitert heeft gefileerd. Dat kon Doorman wel waarderen. Het was bij hem alles of niets. Kuitert vond ook hij maar een prul van een theoloog. Je geloofde in God of niet. Daartussen zat niks. Waarom hij zelf niet geloofde, was vooral omdat het ontstaan van de aarde zich volgens een immense hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek buiten (een) God om had kunnen voltrekken. Als God op dit vlak niets van belang had gepresteerd, hoe kon je dan denken dat Hij bestond?
Mijn tegenvraag was wat de wetenschap nu precies had aangetoond. Voor deze gelegenheid wilde ik alles wat de evolutie betreft voor zoete koek slikken, maar was God daarmee voorgoed uitgebannen? Hij meende van wel. De ontwikkeling van oersoep naar de wereld van nu was zo nauwkeurig te reconstrueren dat geen weldenkend mens om de resultaten van het wereldwijde onderzoek heen kon.
Voor dat ogenblik wilde ik dat wel even aannemen, maar dan bleef ik toch nog met een vraag zitten die naar mijn bescheiden mening cruciaal is: waar kwam die oersoep vandaan? Daar had hij een heel verhaal over, maar dat vertoonde al heel wat minder samenhang dan zijn voorgaande uiteenzetting. Oké, ook dat gaf ik weg, maar hij kon er toch niet omheen dat er ooit iets vóór de oersoep geweest moest zijn dat de potentie, de mogelijkheden in zich had om te evolueren tot die koeien daar in de wei. Klopt, zei hij. Zoiets moest er inderdaad geweest zijn. Maar wat dat was, „dat weten we nog niet.” Dat antwoord was voor mij verbijsterend. Op zo’n cruciaal punt met lege handen staan, vond ik eerlijk gezegd ontgoochelend. Hoe kon je als geleerd mens op zo’n wankel fundament het ontkennen van een opperwezen stoelen?
Achteraf is het jammer dat ik toen die grap nog niet kende van die cabaretier over zijn broer. De man vertelde dat zijn broer atheïst was. „Maar”, zo voegde hij er olijk aan toe, „hij doet er al jaren niets meer aan.”
Deden maar meer atheïsten dat.