„Verspreiders kinderporno op internet heel voorzichtig”
Het onderzoek naar de wereldwijde contacten van de pedofiele zedenmisdadiger Robert M. levert de politie een schat aan informatie op, bleek afgelopen week. Intussen doen makers van kinderporno er alles aan om op internet verborgen te blijven voor opsporingsinstanties.
Ze daalden af in de meest duistere krochten van internet. Maandenlang speurden tientallen gespecialiseerde rechercheurs in de digitale wereld van zedenmisdadiger Robert M.
Het digitale onderzoek in de Amsterdamse zedenzaak bracht een wereldwijd kinderpornonetwerk aan het licht. Het Korps landelijke politiediensten (KLPD) en het landelijk parket van het openbaar ministerie meldden woensdag dat het speurwerk leidde tot ruim 500 kinderpornozaken. Rechercheurs stuitten op 1100 internetcontacten. In diverse landen zijn tot dusver 33 arrestaties verricht. De verdachten zouden 139 slachtoffertjes hebben gemaakt.
„Een fantastisch resultaat van recherchewerk”, reageert mr. Jan-Jaap Oerlemans, die aan de Leidse universiteit promotieonderzoek doet naar opsporingsmethoden van politie en justitie in de strijd tegen internetcriminaliteit. „Het mooist vind ik dat er 139 kinderen zijn gered uit handen van makers van kinderporno.”
Groot voordeel voor de recherche was wel dat Robert M. meewerkte en wachtwoorden prijsgaf, zegt Oerlemans, werkzaam als juridisch adviseur bij it-beveiligingsbedrijf Fox-IT. „Stel dat Robert M. zijn digitale sleutel niet had gegeven? Was de politie dan ook meer dan 500 kinderpornozaken op het spoor gekomen en waren dan ook die tientallen arrestaties verricht? Dat betwijfel ik.”
Voorzichtig
Anonimiteit van internetcriminelen is een van de grote struikelblokken voor politie en justitie, betoogt Oerlemans, van wie in 2010 het boek ”Opsporing en bestrijding van kinderpornografie op internet” verscheen. „Verspreiders van kinderporno zijn op internet heel voorzichtig. Ze gebruiken nicknames (schuilnamen). De politie kan de zender van bijvoorbeeld een e-mail achterhalen via het IP-adres, een cijfercombinatie die te herleiden is tot een specifieke computer.
Kinderpornoverspreiders zorgen er echter voor dat ze op die manier niet te traceren zijn. Ze maken bijvoorbeeld gebruik van het Tor-netwerk, waarmee anoniem bestanden kunnen worden uitgewisseld. Op die manier wordt het internetverkeer verhuld en is iemands IP-adres en dus zijn identiteit nauwelijks te achterhalen.”
Pijnpunt voor opsporingsdiensten is ook dat –steeds meer– informatie op internet is versleuteld, geeft Oerlemans aan. „Er kunnen natuurlijk goede redenen zijn om internetverkeer te beveiligen, te denken valt aan betalingsverkeer. Als informatie versleuteld is, kan de politie bijvoorbeeld niet de inhoud van chatgesprekken aftappen (in het geheim volgen). In Amerika pleit de FBI ervoor om sommige internetdiensten te verplichten hun diensten voor opsporingsinstanties aftapbaar te maken.
Die discussie speelt in Nederland ook. Waarbij ook de privacy van internetgebruikers in het geding is. In ons land zijn internetaanbieders als KPN en Ziggo aftapbaar. Welke providers moet je verplichten de mogelijkheid te bieden om gegevens af te tappen? Dienen gebruikers zich bij zo’n dienst verplicht te registreren? En wat als iemand bijvoorbeeld vanuit het buitenland nepgegevens verstrekt?”
Inbreken
Welke opsporingsmethodes de politie bij het recherchewerk op internet mag gebruiken, is nog volop in discussie, schetst Oerlemans. „Net als bij het afluisteren van telefoons kan de politie een internettap plaatsen. Dat staat de wet toe. Toch zijn de regels voor het aloude opsporingswerk niet een-op-een toepasbaar op moderne opsporingsactiviteiten op internet. Een politieman mag iemand op straat observeren. Als hij echter camera’s wil plaatsen en er een verrekijker bij haalt om iemand langere tijd te volgen, is sprake van stelselmatige observatie. Daar is toestemming voor nodig van de officier van justitie.
Hoe zit dat precies op internet? Mag de politie lid worden van Hyves om iemands profiel wekenlang te kunnen volgen? Is daarvoor toestemming van een officier van justitie vereist?”
Bij het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden op internet zoekt de politie momenteel „de grenzen op”, stelt Oerlemans. Bijvoorbeeld als het gaat om het hacken (inbreken) van computers. „Afgelopen najaar heeft de politie bij een onderzoek naar de verspreiders van gewelddadige kinderporno een computer gehackt, om er zo achter te komen wie er gebruikmaakt van een anonimiseringsdienst. De politie heeft vooralsnog geen wettelijke bevoegdheid tot het hacken van een computer. Anderzijds is er sprake van zeer ernstige strafbare feiten. In ieder geval neemt justitie het risico dat de rechter oordeelt dat een dergelijke opsporingsmethode niet door de beugel kan en dat bijvoorbeeld strafvermindering voor de daders op zijn plaats is.”
In politiek Den Haag speelt de vraag of verdachten van ernstige misdrijven, bijvoorbeeld makers van kinderporno, verplicht moeten worden wachtwoorden af te staan om zo het digitale rechercheonderzoek te vergemakkelijken. In Engeland geldt die verplichting al voor bijvoorbeeld terreurverdachten. Bij weigering volgt een celstraf.
Op vragen van het CDA zei minister Opstelten (Veiligheid) in een recente brief aan de Tweede Kamer een dergelijke regeling „met een positieve grondhouding” te benaderen. Wel zegt hij dat in Nederland een verdachte niet verplicht is mee te werken aan zijn veroordeling. Opstelten verwacht deze zomer de Kamer helderheid te kunnen verschaffen over de juridische haalbaarheid van zo’n regeling.
Oerlemans heeft zijn twijfels. „Bij zo’n regeling worden verdachten verplicht zichzelf te belasten. Natuurlijk kan een wachtwoord leiden tot de vondst van veel bewijsmateriaal. Maar ik vrees dat met zo’n wet sprake is van een hellend vlak. Iemand kan zijn wachtwoorden echt vergeten zijn. Krijgt die dan ook celstraf?”
De jurist bepleit alternatieven om toch achter het wachtwoord te komen. „De recherche kan bijvoorbeeld software gebruiken die op afstand meeleest op de computer van een verdachte en de toetsaanslagen registreert. In Duitsland maken de opsporingsdiensten al gebruik van zo’n keylogger. Of dat in Nederland gebeurt, weet ik niet. In ieder geval staat een dergelijke opsporingsmethode nog in de kinderschoenen.”
Pubers
De politie in Nederland is serieus bezig met de strijd tegen kinderporno, denkt Oerlemans. Zo heeft minister Opstelten (Veiligheid) dit jaar nog laten weten het aantal politiemensen dat zich specifiek richt op kinderpornocriminaliteit te verdubbelen naar 150 personen.
Toch denkt de jurist dat de opsporingsinstanties „meer en beter” gebruik kunnen maken van bijzondere opsporingsmethoden in de strijd tegen internetcriminelen, zoals vervaardigers van kinderporno. „Meer dan nu kan de politie bijvoorbeeld undercover op internet om verdachten op te sporen. Ook kunnen de opsporingsinstanties vaker gebruikmaken van hun bevoegdheid om bij internetdiensten informatie over gebruikers te vorderen.
Bij de politie is nog te weinig kennis en capaciteit om internettaps te plaatsen, zo blijkt uit onlangs gepubliceerd onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie.” Het WODC noemt het aantal internettaps in vergelijking met het aantal telefoontaps „zeer bescheiden.”
Kinderporno op internet is een hardnekkig verschijnsel. Is het vechten tegen de bierkaai? „Tot op zekere hoogte. Van belang is dat de opsporingsdiensten prioriteiten stellen. Kinderporno is een heel breed begrip. Is het echt nodig om pubers die via internet naaktfoto’s uitwisselen strafrechtelijk aan te pakken? Moet de politie daarvoor een undercoveragente inzetten die zich voordoet als 14-jarig meisje? Of is voorlichting aan pubers beter? Ik pleit ervoor om vooral de Robert M.’s aan te pakken.”
„Overheid scherp houden”
„Een geweldig staaltje recherchewerk.” Zo typeert Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Kinderpornografie Corinne Dettmeijer de resultaten van het politieonderzoek naar de wereldwijde contacten van de Amsterdamse zedenmisdadiger Robert M.
Van belang is dat dat onderzoek „een slinger geeft” aan het vaker opsporen van de vervaardigers van kinderporno, benadrukt Dettmeijer, die eind vorig jaar de eerste Rapportage Kinderpornografie publiceerde. „In onze rapportage meldden we dat de nadruk nog te veel ligt op het berechten van bezitters van kinderporno. In de zaak-Robert M. zijn juist ook vervaardigers opgespoord. Dat betekent dat ook meer kinderen die seksueel zijn misbruikt, zijn ontzet. Ik hoop dat die trend zich voortzet.”
Naast kindermishandeling verdient seksueel geweld tegen kinderen apart aandacht, zegt Dettmeijer, die vorig jaar constateerde dat de overheid tekortschiet in de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen. „Kindermishandeling komt vaak voort uit onmacht in opvoedingssituaties. Achter seksueel geweld gaat lust schuil.”
Binnen enkele weken wordt Dettmeijer ook benoemd tot Nationaal Rapporteur seksueel geweld tegen kinderen. „Die benoeming geeft aan dat de overheid ernst maakt met het probleem. Ik ben blij dat ik de overheid scherp mag houden.”
Naast het opsporen van makers van kinderporno, is preventie van groot belang, stelt Dettmeijer, die volgende week in New York haar Rapportage Kinderpornografie aanbiedt aan de speciale VN-vertegenwoordiger op het terrein van geweld tegen kinderen. „We moeten een oogje in het zeil houden op plekken waar mensen met jonge kinderen werken, zoals kinderdagverblijven en babyafdelingen in ziekenhuizen. We moeten bevorderen dat meldcodes serieuzer genomen worden. Er heerst onder mensen huiver om tegenover bijvoorbeeld hulpinstanties melding te maken van situaties rond kinderen waarbij we het idee hebben dat iets niet helemaal in orde is. In die gevallen is het goed om voor de zekerheid een melding te doen. De bescherming van kinderen verdient voorrang.”