Kerk & religie

Blijvende spanning tussen geloofs- en kinderdoop

HEILOO – De geschiedenis van de praktijk en theologie van de doop, is er óók een van conflicten, zo constateert de Raad van Kerken. Vandaar dat de raad naast de gemeenschappelijke verklaring ook een verklaring van ”onderlinge toenadering” heeft opgesteld. Daarin spreken kerken uit dat ze de sterke kanten in de andersoortige praktijk positief willen waarderen. Is daarmee een brug tussen de geloofs- en kinderdoop geslagen?

Klaas van der Zwaag
30 May 2012 10:38Gewijzigd op 14 November 2020 21:19
Doopvont. beeld RD, Henk Visscher
Doopvont. beeld RD, Henk Visscher

De strijd tussen de doop op belijdenis of kinderdoop is er zolang de kerk bestaat. Beide praktijken stonden naast en op sommige momenten in de geschiedenis van de kerk scherp tegenover elkaar. Met name sinds de Reformatie onderscheiden de kerken van de kinderdoop zich van de ‘doperse’ kerken, de groepen van anabaptisten en wederdopers die met hun nadruk op de doop op belijdenis zich tegenover de gevestigde kerken van Rome en Reformatie stelden. De doperse traditie op het punt van de doop zet zich onder meer voort in de evangelicale en pinkstertraditie.

De kerk van de Reformatie heeft de doop in de Rooms-katholieke Kerk erkend als een legitieme doop, uitgesproken in de klassieke formule van Vader, Zoon en Heilige Geest. Sinds de jaren zestig bestaat er in Nederland bilaterale dooperkenningen tussen de Rooms-Katholieke Kerk en enkele protestantse kerken, zoals de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Lutherse kerk en de Remonstrantse Broederschap.

De gisteren ondertekende doopverklaringen hebben een voorgeschiedenis van enkele jaren. In 2009 stelde de Raad van Kerken in Nederland de projectgroep ”Doop(v)erkenning” in. Zij kreeg als taak een stimulans te geven aan de ”verbreding en verdieping” van de dooperkenning tussen de kerken. Daarmee gaf de Raad gehoor aan de oproep die de Europese Oecumenische Assemblee in Sibiu (2007) deed om toe te werken naar zichtbare eenheid op basis van ‘de wederzijds erkende doop’.

In de loop van 2010 en 2011 werd een aantal keren een breder Beraad belegd, waarin vraagstukken aan de orde kwamen als: de (on)herhaalbaarheid van de doop; doopgedachtenis als een mogelijkheid van herbeleving van de doop; de verhouding tussen kinderdoop en ‘doop op belijdenis’. Bij dit alles groeide het onderlinge begrip, maar ook het besef dat er vooralsnog onoverbrugbare verschillen blijven, met name rond de erkenning van de kinderdoop en het principe dat de doop eenmalig is.

Een en ander resulteerde erin dat de projectgroep twee verklaringen opstelde die zij in de loop van 2011 aan de betrokken kerken voorlegde: één waarin de ondertekenende kerken verklaren elkaars dooppraktijk te erkennen (Verklaring I), en één waarin sprake is van toenadering, bij de nog bestaande, principiële verschillen (Verklaring II).

Beide verklaringen zijn gisteren in Heiloo ondertekend. De eerste verklaring legt de nadruk op de wederzijdse erkenning van de doop als voldaan wordt aan diverse voorwaarden, zoals voltrokken in de naam van een drie-enig God en bediend is met water. Daarbij kan de vorm verschillen, zoals onderdompeling in water of besprenkeling ermee. Ook stelt de verklaring dat Gods genade breder werkt dan enkel via dit sacrament of heilig teken.

In tweede verklaring van ”onderlinge toenadering” passeren de zwakke en sterke kanten van de beide dooppraktijken de revue, namelijk tussen de kerken die de kinderdoop kennen en de kerken uit de doperse traditie(s) die de doop op belijdenis voorstaan. Het gaat echter om ”de ene Geest die in de verschillende dooppraktijken, met hun sterke en zwakke punten werkt”. De kerken spreken uit dat in de kerkgeschiedenis de kinderdoop het overheersende patroon was, hoewel ”dopen op grond van persoonlijke belijdenis het best betuigde patroon in de nieuwtestamentische geschriften is” (Lima-verklaring van de Wereldraad van Kerken in 1982).

In de ‘doperse’ variant van de Reformatie wilde men terug naar de doop op grond van persoonlijke belijdenis. ”Men zag die als zuiverder: de doop niet als een algemeen teken van opname in de Kerk, maar als bekrachtiging van de eigen, bewuste keuze voor Christus.” De tweede tradities van kinder- en volwassendoop kwamen echter veelal tegenover elkaar te staan en hebben geleid tot een eeuwenlang conflict in de kerkgeschiedenis.

Er is nu echter een groeiende wederzijdse waardering, waarin voor beide benaderingen veel valt te zeggen, zo spreken de kerken uit in de verklaring van onderlinge toenadering. Zij die hechten aan de doop op belijdenis, erkennen ook waardevolle elementen in de kinderdoop, namelijk dat God zomaar, ”om niet”, voor de mens kiest, en de mens niet voor God. Men wil dat markeren met een sterk, heilig teken, zoals in doperse kringen men het kind opdraagt aan God en zo een zegen krijgt.

Anderzijds erkennen de voorstanders van de kinderdoop dat dopen en belijden in wezen samenhangen. De kinderdoop vooronderstelt het belijden van de ouders en verwijst naar het latere moment van een bewuste toetreding tot de kerk in de geloofsbelijdenis. Maar soms blijven die ‘latere momenten’ uit en is er van bewuste beaming van de ondergane kinderdoop niet of nauwelijks sprake. ”De volwassendoop houdt de twee aspecten ‘doop’ en ‘belijdenis’ op ene benijdenswaardige wijze bijeen!”

Zo neemt volgens de verklaring over en weer de waardering toe voor de sterke kanten van beide dooppraktijken. Aan beide kanten groeit de overtuiging dat de doop niet slechts te maken heeft met één moment, maar deel is van ”een levenslange groei in Christus”. Die levenslange weg relativeert de vaak scherp aangezette tegenstelling tussen beide posities.

De tweede verklaring stelt ook de zogenaamde doopvernieuwing of doopgedachtenis aan de orde. Het betreft rituelen in kerken die de kinderdoop praktiseren voor mensen die de behoefte hebben om bij hun belijdenis opnieuw te worden gedoopt. Het gaat volgens de verklaring daarbij niet om een herhalen van de doop, maar om een in herinnering brengen van de destijds ondergane doop, om een opnieuw indachtig worden van het belang ervan.

Omgekeerd hebben ‘doperse’ kerken begrip voor de herdoop gevoelig ligt voor hen die van deze kerken lid worden. Tot een erkenning van de kinderdoop in het algemeen kunnen en willen deze doperse kerken “vooralsnog” niet overgaan, zo spreken zij uit. Maar bij toetreding van iemand die als kind in een andere kerk werd gedoopt, is in sommige doperse gemeenten een herdoop geen ‘must’. In verschillende van deze doperse gemeenten doet men dan ook ervaring op met een vorm van ‘open lidmaatschap’: waar in die gemeenschappen voorheen het lidmaatschap strikt gekoppeld was aan ‘doop-op-belijdenis’, staat men tegenwoordig aan mensen die de kinderdoop ontvingen maar in hun geweten bezwaard zijn een herdoop te ondergaan, de volledige deelname aan het gemeentelijk leven toe. Voor de toekomst lijkt een verdere bezinning op dergelijke vormen van open lidmaatschap van belang, aldus de verklaring.

Soms acht men echter in doperse kerken de vraag om een nieuwe doop wel degelijk legitiem. Wanneer iemand die als kind werd gedoopt, bij de overgang naar een doperse gemeente de wens uitspreekt om op zijn of haar belijdenis gedoopt te worden, kunnen er pastorale redenen zijn om aan die wens tegemoet te komen. Aan het besluit daartoe dient wel ”een diepgaand pastoraal onderzoek” vooraf te gaan. De doperse gemeente meldt deze doop bij de kerk waar de betreffende gelovige lid was, en doet daarbij een beroep op erkenning van een gewetensvol genomen besluit.

De verklaring van onderlinge toenadering doet een poging om uit de impasse tussen de twee verschillende dooppraktijken te komen. De doop is in de kerkgeschiedenis wel een splijtzwam geweest, maar toch een zaak van ondergeschikt belang geweest, want behorend tot de niet-fundamentele geloofsartikelen. Zo konden reformatorische christenen goed overweg met calvinistische baptisten als Bunyan, Spurgeon en Philpot. Baptisten waren onderling ook verdeeld en binnen de gereformeerde gezindte streed men vele decennia over de betekenis van de kinderdoop, namelijk of beloften alle gedoopten geldt (volgens de gereformeerde confessies en het doopformulier) of slechts de wedergeborenen of uitverkorenen (Kuyper en sommige reformatorische kerken).

De kinderdoop staat in de westerse kerk steeds meer onder druk, niet alleen sinds Karl Barth en zijn kritiek op de kinderdoop, maar ook vanwege de toenemende behoefte om de doop te ervaren als een bewust moment van geloofsbelijdenis, iets waartoe een kind immers niet in staat is. Of de verklaring van onderlinge toenadering de impasse kan doorbreken, is twijfelachtig. Beide dooppraktijken zullen naast elkaar zullen bestaan. Winst is dat men oog krijgt voor de achtergronden van elkaars dooppraktijken, waardoor de doop steeds minder als splijtzwam zal functioneren.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer