Zorgmijding en zorgvacuüm
DRS Magazine (april 2012) schenkt in een artikel van drs H. Vermeulen aandacht aan het onderzoek van De Muynck en Post over zorgmijding in de gereformeerde gezindte. Ouders in de gereformeerde gezindte lijken wel eens (te) lang te wachten met het inschakelen van professionele hulp als er problemen in de gezinssfeer zijn.
In termen van jeugdzorg vormt het gemiddelde kindertal van gezinnen in de gereformeerde gezindte een risicofactor. Daar staat tegenover dat een gedeelde religieuze identiteit en relatief weinig echtscheidingen gelden als beschermende factor. Toch ligt het voor de hand dat ook binnen de gereformeerde gezindte veel ouders worstelen met opvoedingsvraagstukken.
Als een kind eenmaal een officieel ‘stempeltje’ heeft (een afwijking in het autistisch spectrum bijvoorbeeld) zijn ouders wel geneigd hulp te vragen. Maar wat is er in het gezin allemaal al gepasseerd voordat het officiële traject wordt ingezet? En als er problemen spelen die we niet officieel kunnen labelen, zoals losbandig gedrag, drankverslaving of gebruik van verdovende middelen, blijkt de weg naar de hulpverlening helemaal laat ingeslagen te worden.
Er bestaat een zeker wantrouwen tegenover een hulpverlener die niet uit eigen kring komt. De specifieke positie van de moeder in de gereformeerde gezindte is een extra reden om problemen zo lang mogelijk binnenshuis te houden. Wanneer blijkt dat het met de ontwikkeling van een kind helemaal misgaat, zou de conclusie getrokken kunnen worden dat moeder gefaald heeft. Binnen een gesloten gemeenschap wegen deze dingen des te zwaarder. Reden temeer om professionele zorg en begeleiding te mijden.
Vermeulen behandelt de specifieke taak van docenten die dagelijks te maken hebben met leerlingen uit gezinnen waar zorgmijding zou kunnen optreden. Het is belangrijk te weten dat ouders hoge verwachtingen hebben van de eigen scholen. De leerkracht wordt veelal als een vertrouwde deskundige gezien. Als het gaat om opvoedingsondersteuning is de school daarom voor de meeste ouders de eerst aangewezen plaats. Niet de kerk, niet de overheid, niet allerlei hulpinstanties: als de school de opvoedingsondersteuning organiseert, kan hij zelfs bij de meeste zorgmijdende ouders op een positieve houding rekenen. De leerkracht moet daarom de weg weten in het hulpverleningsveld. Hij moet een goed advies kunnen geven bij de vraag of het nodig is om ergens aan te kloppen. Elke school moet zorgen dat deze deskundigheid binnen de muren is, en ook voor iedereen bekend is.
Voorkom een zorgvacuüm, zo luidt de oproep in het blad Jeugd in School en Wereld (april 2012). De afgelopen maanden was er veel aandacht voor de ‘labeling’ van zorgleerlingen. Psychiatrische diagnoses die bij kinderen gesteld worden, vormen namelijk een toegangsbewijs voor extra begeleiding en ondersteuning op school. Met de invoering van passend onderwijs verdwijnt deze automatische koppeling.
Een diagnose, zoals ADHD of autisme, geeft leerkracht en ouders houvast en duidelijkheid en opent de deur naar nieuwe behandelmogelijkheden, zoals medicamenteuze behandeling en/of psychotherapie. Ouders en leerkrachten krijgen nieuw perspectief dat het met deze specialistische hulp zal lukken om het welbevinden van het kind te verbeteren.
Helaas bestaat bij veel ggz-instellingen een lange wachttijd, waarbij de tijd tussen aanmelding en start van de behandeling tot een heel schooljaar kan oplopen. Het risico bestaat dat er in die tijd een ‘zorgvacuüm’ ontstaat op school.
De combinatie van lange wachtlijsten bij de ggz en een afwachtende houding van de school is niet goed voor de ontwikkeling van een kind. Wat kan de school doen om deze wachtlijstschade te beperken? In het artikel staan een aantal adviezen aan de school. Een van de belangrijkste is om onderwijs te blijven geven. Voorkom dat al de aandacht naar het probleemgedrag van het kind uitgaat, waardoor de leerkracht niet meer aan kennisoverdracht toekomt.
Een tweede aanbeveling: maak gebruik van een beloningssysteem waarin de stappen klein genoeg zijn, zodat er een reële kans is op succes.
In een tijd waarin elk kind dat een beetje druk is algauw als ADHD’er geldt, waarschuwt recent onderzoek tegen overdiagnosticering. De Psycholoog (mei 2012) wijst op een Duits onderzoek dat naging of psychotherapeuten op een juiste manier de diagnose ADHD stelden.
Jongens blijken twee keer zo vaak de diagnose ADHD te krijgen als meisjes. De onderzoekers toonden aan dat er verschillend subgroepen te onderscheiden zijn binnen de groep kinderen die aan de diagnose voldoen. Eén zo’n subgroep onderscheidt zich door verminderd functioneren van het kortetermijngeheugen.
De onderzoekers concluderen dat er binnen de groep kinderen met een ADHD-diagnose een aanzienlijke heterogeniteit is, wat kan wijzen op totaal verschillende oorzaken die kunnen leiden tot dezelfde diagnose.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede Reageren? focus@refdag.nl