Zorgboeren en dollarjagers
Amerika is een merkwaardig land. Het is bij toeval ontdekt door iemand die eigenlijk op weg was naar India. Veel mensen trokken ernaartoe in de hoop er goud en geluk te vinden. Behalve dat er in Mexico wat goud werd gevonden, leek men voor het overige steeds verder te moeten. Zo werd het contintent ontgonnen.
De indianen werden als ”redskins” zonder scrupules weggejaagd. Enkelen mochten in reservaten blijven leven als ‘monumenten’ van de oude tijd. Wie zich in de cultuur van de indianen verdiept, ziet hoe verbonden ze waren met het land en ook met welke zorg ze met de natuur omgingen. Ze waren niet fout, hadden juist de beste papieren, maar ze verloren wel.
Daar moest ik aan denken nu ik de afgelopen tijd een aantal keer de oceaan ben overgestoken en met boeren, voorlichters, bankiers, en verwerkers en toeleveranciers in de agrosector uit de nieuwe wereld heb gesproken.
In een bepaald opzicht gebeurt nu met de kleine boeren wat eerder met de indianen is gebeurd. Zij hebben het moeilijk en de een na de ander sluit zijn bedrijf. Ze mopperden dat de grote boeren, de ”factory farmers”, bedrijven met een paar duizend melkkoeien die nooit buiten komen, het voor iedereen verknoeid hebben. Sprak je met hen door, dan merkte je dat de pijn vooral daarin zat dat ze met passie boer waren en het niet konden verkroppen dat ze van hun land werden gejaagd. Je proefde liefde voor de dieren en het land.
De Wageningse socioloog prof. Van der Ploeg, die boeren typeert volgens bedrijfsstijlen, zou hen vast zorgboeren, koeienboeren hebben genoemd. Ze houden van hun dieren, kennen ze, zien ze niet als bedrijfsmiddelen maar als hun huisdieren me wie ze samen een vredig bestaan trachten te hebben. En ze zien hun grond niet als iets waaruit ze zo snel mogelijk veel geld moeten pompen en rendement mee moeten maken, maar vragen zich veelmeer af wat hun land nodig heeft om een goede oogst te geven. Ze beseffen dat het om een balans gaat van geven en nemen.
Vaak waren het juist gewezen Nederlanders die in Californië en Idaho die de ‘melkfabrieken’ uit de grond hebben gestampt. Ik heb ook een aantal van die grote jongens gesproken. Ze spraken over het aantal dollars dat ze per liter melk hadden geïnvesteerd. En over riskmanagement en de transacties die ze afsloten op de termijnmarkt in Chicago. Dit waren de ondernemers, de businessmen in koeien.
Maar ook zij klaagden. Ze waren wel groot, maar het voer voor hun koeien, dat ze van ver moesten laten importeren, was zo duur dat ze geen droog brood meer konden verdienen. Ja, en als je groot bent en het kan niet uit, dan kun je ook snel veel verliezen. „Ik heb in rampjaar 2009 in een jaar verloren wat ik in vijftien jaar had opgebouwd”, zei er me een.
Er was te veel melk, zeiden ze, en er moest eigenlijk iets geregeld worden. Er werd geroepen om leiderschap en zelfs een vorm van melkquotering werd genoemd. Dat is revolutionaire taal uit de monden van vrije jongens. Het gaf wel aan dat het water hun kennelijk tot aan de lippen stond.
Eigenlijk ontmoette ik hier twee werelden. Enerzijds de wereld van de ondernemers, die het hadden gemaakt. Ondernemers die altijd uit waren op rendement en expansie, maar intussen uiterst kwetsbaar waren geworden. En daarnaast de wereld van de traditionele agrariërs. Boeren die op hun manier ook wel met de tijd meegaan, maar allemaal veel bescheidener. Zij zijn er vooral opuit om het samen met hun dieren goed te hebben.
Wat ik ook ontdekte, is dat beide groepen, zowel de bouwers-ondernemers als de bewaarders-zorgboeren niet alleen kritiek op elkaar hadden, maar eigenlijk ook een beetje afgunstig op elkaar waren. De grote zei dat de kleine ook maar beter zijn best had moeten doen, want iedereen kon toch zien dat je zo nooit de toekomst kon halen. De kleine zei dat boeren zonder land en die zelf hun koeien nauwelijks meer kenden geen echte boeren waren, maar dollarjagers. Maar intussen dacht die kleine soms dat het wel mooi zou zijn als hijzelf toch ook wat groter was. Die rare jongens in Californië die durfden wel! En de groten zeiden dat als je de luxe had om zelf land te hebben, zij dat ook wel mooi zouden vinden en soms best wel wat kleiner zouden willen zijn met wat minder zorgen.
Kennelijk zijn er niet alleen bouwers en bewaarders, maar huizen beiden tegelijkertijd in één persoon. Alleen de balans raakt elke keer weer zoek. Bouwen wordt dan soms roofbouw, groeigeloof, nooitgenoegdenken, en exploitatie. Bewaren kan ontaarden in conservatisme, gebrek aan roepingsbesef, onvoldoende met je tijd meegaan en dan in zelfmedelijden anderen de schuld geven van je probleem. Beide zijn natuurlijk niet goed.
Ik denk dat juist de landbouw laat zien dat zorg en ondernemerschap, bouwen en bewaren, samen horen te gaan. Het is geen reclame dat in het middenwesten op plekken de vruchtbare toplaag van de bodem letterlijk is weggewaaid. Dat is het gevolg van een eenzijdig exploitatiemodel en ik noem dat gewoon slecht boeren, ja, zelfs onchristelijk boeren! Wie zich niet houdt aan de grote opdracht zoals we die allen hebben meegekregen, moet uiteindelijk vaak op de blaren zitten, maar maakt in ieder geval dingen stuk. De aarde is hier letterlijk niet op gebouwd en niet voor bedoeld.
Als er iemand is die dat moet weten dan zijn dat de christenen, vooral zij die Bijbelgetrouw zijn en er prat op gaan de Bijbel van kaft tot kaft te lezen. Eigenlijk zou iedere christen, agrariër of niet, een b&b-label moeten hebben. Geen bed and breakfast, maar dat van bouwer-bewaarder.
De auteur is universitair docent aan Wageningen Universiteit. Reageren? goedbekeken@refdag.nl