„God doet hier op aarde altijd een afgesneden zaak”
„Ook vanmiddag bidden we met Psalm 122 voor de vrede van de kerk. Daarmee bedoelen we dan niet een bepaald kerkgenootschap, maar het geestelijke Sion. Die kerk is door de zending wereldwijd uitgestrekt.” Met deze woorden opende ds. A. J. van den Herik gisteren de zendingsmiddag in Oene.
De hervormde predikant ter plaatse legde uit dat tijdens deze middag de ”liederen Hamaäloth” (de psalmen 120 tot 134) centraal stonden. „In deze psalmen klopt de hartslag van Israël. Twijfel, aanvechting, hoop en verwachting klinken erin door. Deze liederen van Sion spreken over de liefde tot de stad Gods. Dit geestelijke centrum bevindt zich overal ter wereld waar de liefde tot de Naam, de Persoon en het werk van de Heere aanwezig is.”
Ds. Van den Herik kondigde aan dat de drie sprekers in hun toespraken drie thema’s, ”verootmoediging”, ”overgave” en ”verwachting”, zouden behandelen.
Ds. L. J. Jongejan uit Oldebroek sprak, naar aanleiding van Psalm 130, over ”verootmoediging”. De predikant stelde dat de klacht uit Psalm 130 niet het klagen is van een onbekeerde, maar dat van een kind van God. In het leven van de gelovige is de beleving van schuld en ellende nooit een gepasseerd station. De dichter van deze psalm ervaart zijn eigen ongerechtigheid voor het oog van een vlekkeloze heilige God. Hij weet dat zijn hart een bron is van zonde en onreinheid. Hij weet het antwoord op de retorische vraag: „Wie zal voor God bestaan?” Niemand!
Ds. Jongejan zei ervan overtuigd te zijn dat God hier op aarde altijd „een afgesneden zaak” doet. Deze ouderwetse, misschien wel versleten term wil zeggen dat God zo werkt dat er niets anders overblijft dan het medicijn van Zijn Zoon. Op Golgotha heeft Christus als Borg geroepen vanuit de diepte van Psalm 130. De nederdaling ter helle was voor Hem een grondeloze diepte. Hij droeg de zonden van Zijn kerk. Wie beseft dat hij niet voor God kan bestaan, die rest alleen nog de blik op de middelste Kruiseling. Dan wordt geleerd: „Jezus, uw verzoenend sterven is het rustpunt van mijn hart.”
Daarna sprak ds. D. Zoet uit Loon op Zand over het thema ”overgave”. Uitgangspunt was het tweede vers van Psalm 131: „Mijn ziel is als een gespeend kind in mij.”
Een baby die verlangt naar de moederborst en niet onmiddellijk bevredigd wordt, hapt en grijpt naar alles wat voorhanden is. „Dat is ons beeld als we onbekeerd zijn”, zei ds. Zoet. „We doen ons tegoed aan de modder der zonde en grijpen naar alles, behalve naar God. Wedergeboorte begint bij de losmaking van de wereld. Dat is het „gespeend zijn van de wereld.” Dan wordt de overgave aan God geboren.
Hoewel de lust in de zonde verdwenen is, blijft het een levenslang proces om daaraan te sterven. Er moet een opwas in de genade komen. Dat wil zeggen een meerdere bewustheid in het geloof, zodat als het ware de klop van Gods Vaderhart bewust wordt gehoord. Dit leven is niet te haken naar dingen die te hoog of te wonderbaar zijn. De paradox ligt juist in het proces van voortgaand gespeend zijn, dat wil zeggen met meer overgave aan God en berusting in Hem.
„Samengevat: het gaat om twee dingen: voeding en opvoeding. We krijgen óf de voeding van de wereld, óf de voeding van God. Wie van de wereld gespeend is, heeft alleen genoeg aan God en is met Zijn wil vereend. Tevreden is hij pas wanneer God alles en in allen is.”
Ds. G. van Wijk uit Wezep mediteerde over het thema ”verwachting”. „In Psalm 130 gaat het vanuit de diepte via de ontdekking tot het doel: de verwachting. Alleen roepen vanuit de diepte maakt niet zalig. De vraag „Wie kan voor God bestaan?” is retorisch gesteld. Bij de uitroep „Bij U is vergeving” is de toon van de psalm al veel persoonlijker. Maar als de psalmdichter uitroept „Opdat Gij gevreesd wordt”, dan gaan alle registers open. Het leven van het geloof gaat gepaard met het breken van het hart voor God. Dit is geen eindpunt, maar hier begint een leven vol verwachting.
Wordt dat „wachten” nog beoefend in 2003, waar ieder zo veel haast heeft? Het is vernederend om te wachten. De Heere is niet verplicht om te geven en Hij mag het op Zijn tijd doen.”
Maar wachten is geen afwachten, zei ds. Van Wijk. „In deze psalm is de verwachting gegrond op Gods Woord. Het is een wachten met de hand op het Woord: het houvast ligt in de belofte. Om het verwachtende karakter te onderstrepen, wordt het beeld van de wachter genomen, die met een sterk verlangen naar de komst van de morgen uitziet. Dat is het beeld van de christen. Het is een slecht teken als we aan de duisternis gewend zijn.”