Noodgeschrei
De verloren zoon zei tegen zijn vader: „Ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden.” Ondertussen blijft zo iemand zuchten met die verloren zoon: „Maak mij tot een van uw huurlingen.”Komt er geen toegang, wordt de ziel als het ware verstoten, dan kruipen zij toch net als de Kananese vrouw onder de tafel en begeren de kruimeltjes die onder de tafel vallen. Dan zuchten zij of er toch een straal van Jezus’ liefde in het hart mag neerdalen. Hierdoor komt er een tedere en krachtige aandrang op de ingewanden van Jezus’ barmhartigheid.
Zij zien op Hem en lopen Hem aan als een waterstroom. De nood leert bidden. De Geest doet hen roepen met onuitsprekelijke zuchtingen. De ogen zijn vol tranen, het hart is vol zuchtingen en de mond vol pleitredenen. O, wat een wonderlijke goedheid zou het zijn wanneer God Zijn genadevleugelen over zo iemand zou uitbreiden.
Met deze en dergelijke drangredenen, die de Geest dan geeft uit te spreken, doen zij als geweldhebbers geweld op de hemel. Ja, met bidden, klagen, zuchten en innerlijk geween zonder te kunnen aflaten.
Totdat de Heere het van de hemel aanschouwt en Hij van leven en vrede gaat spreken. Totdat zij het Woord van leven uit Zijn mond horen en Hij Zijn milde hand opendoet en hen verzadigt.
H. ter Borgh, lidmaat te Groningen (De armen van geest, 1758)