Kerk & religie

RefoRC denkt na over stervensliteratuur

OSLO – Weduwen in de vroegmoderne tijd moesten zich in een sociaal stramien voegen. Enkelen wisten hun eigen identiteit echter te ontplooien, juist aan de hand van enkele traditionele voorbeelden.

Van een medewerker
14 May 2012 09:47Gewijzigd op 14 November 2020 21:04
Tijdens de laatste dag van de RefoRC-conferentie in Oslo werd zaterdag nagedacht over stervensliteratuur. Foto RD
Tijdens de laatste dag van de RefoRC-conferentie in Oslo werd zaterdag nagedacht over stervensliteratuur. Foto RD

Dat stelde prof. Helen Watanabe-
O’Kelly uit Oxford zaterdag op de derde dag van de conferentie over dood en sterven ten tijde van de Reformatie, georganiseerd door RefoRC, de academische afdeling van Refo500. Refo500 bereidt de Reformatieherdenking van 2017 voor.

Prof. Watanabe, hoogleraar Duitse taal en cultuur, sprak over de manier waarop er in de vroegmoderne tijd tegen weduwen werd aangekeken en hoe zij hun eigen rol zagen. „Een weduwe diende herkenbaar te zijn als weduwe, en geregeld ook een rouwtijd in afzondering door te brengen”, aldus de Oxfordse hoogleraar. „Dat moest soms maandenlang, om te garanderen dat een eventuele zwangerschap aan haar overleden man toe te schrijven was.”

Drie weduwen uit de geschiedenis golden als model voor goed weduwschap. Allereerst wees prof. Watanabe op Judith, die volgens de overlevering de Assyrische Holofernes doodde. „Zij was een voorbeeldige, kuise, weduwe die zich in gevaar begaf om Holofernes te doden. De ambivalente kanten van haar optreden –ze liegt en lijkt Holofernes te verleiden– kwamen daarop niet in mindering. Judith werd in vroegmoderne begrafenispreken als voorbeeld gebruikt om een weduwe de weg te wijzen na het overlijden van haar man.”

Elisabeth van Braunschweig-Luneburg, zelf weduwe, schreef aan de hand van het voorbeeld van Judith een zogenaamde ”Weduwentroost”. „Zij beschouwt de weduwe als een gemakkelijke prooi voor misleiders en uitbuiters. Ook stelt zij in haar beschouwing over Judith scherp op de mogelijke verkrachting van Judith door Holofernes.”

Ruth was volgens prof. Watanabe een tweede voorbeeld van goed weduwschap. Vooral in preken bij begrafenissen van weduwen ver van hun woonplaats wordt aan Ruth gerefereerd. „Anna Hoyen, zelf weduwe, schreef een boek dat zij opdroeg aan de koningin van Zweden, die uitzonderlijk lang en heftig rouwde over de dood van haar man. In weerwil van de sociale code treedt Anna Hoyen in dit geschrift zelfbewust naar buiten. Het legde haar geen windeieren. Zij was zelf naar Zweden gevlucht, omdat ze als weduwe haar eigen erfenis niet kon claimen. De koningin van Zweden gaf haar echter een royale plaats om te leven.”

Het derde voorbeeld waaraan Watanabe refereerde, was Artemisia, een koningin uit de klassieke oudheid. Zij rouwde over de dood van haar man Mausoleus door zijn as te vermengen met wat zij dronk en bouwde een indrukwekkend monument voor hem: het mausoleum. In de vroegmoderne tijd schreef Susanna Maria Förster een gedicht over Artemisia. Deze Susanna kreeg veertien kinderen, van wie er maar één de volwassenheid bereikte. Daarnaast stierven nog vele van haar kleinkinderen. „Door haar gedicht gebruikte Susanna haar weduwschap niet om zich terug te trekken, zoals gebruikelijk was, maar om zichzelf in het volle licht te zetten.”

Prof. dr. H. J. Selderhuis (Apeldoorn) sprak over de stervenskunst in het calvinisme. Simon Stenius bijvoorbeeld schreef een kort traktaat over hoe men moet omgaan met aanvechtingen op het stervensbed. De negen aanvechtingen die Stenius noemt zijn een discussie tussen satan en de gelovige. Satan delft het onderspit vanwege Gods genade.

Ook de Franse theoloog Daniel Tossanus (1541-1602) publiceerde een geschrift over ziekte en sterven, naar aanleiding van een pestepidemie. „Tossanus behandelt achtereenvolgens de beloften van het verbond, aanvechtingen, de manier waarop de gelovige zich daartegen kan wapenen door tevoren na te gaan welke bedoeling God kan hebben met zijn lijden.”

Zacharius Ursinus, bekend als auteur van de Heidelbergse Catechismus, noemde Selderhuis als derde auteur van een traktaat over ziekte en sterven. In 1563 werd Heidelberg door de pest getroffen. „Hij schreef dit boekje om stervenden te troosten en vooral om de mensen te leren zich op hun eigen sterven voor te bereiden.”

Selderhuis trok de conclusie dat in calvinistische literatuur over de stervenskunst, anders dan in de lutherse, het accent valt op het leven nu. De stervenskunst gaat niet allereerst om het sterven aan het eind van het leven, maar om het sterven aan de zonden tijdens het leven. „In contrast met de middeleeuwse literatuur is het accent op de zekerheid van het geloof opvallend. De calvinistische verkiezingsleer blijkt hier ronduit positief uit te werken.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer