Koningschap
Psalm 72:15b
„En men zal gedurig voor hem bidden, de ganse dag zal men hem zegenen.”
Onder de gewone wensen van het volk, waardoor het heil van de koning door God wordt bevolen, geeft David te kennen dat zij gaarne en gewillig Christus’ onderdanen zullen zijn, zodat zij boven alles zullen begeren Hem alle gehoorzaamheid te betonen. Voorts, hoewel velen Zijn juk weigeren en ook de geveinsden in stilte morren, zodat zij de gedachtenis van Christus wel gaarne zouden uitroeien als zij maar konden, zo betaamt het de godvruchtigen heel anders gezind te zijn, niet slechts omdat de Schrift gebiedt deze plicht jegens alle koningen der aarde in acht te nemen, maar ook omdat zij de wens moeten koesteren om dit Koninkrijk inzonderheid uit te breiden waarin de majesteit Gods schittert en waarin ook hun heil en hun gelukzaligheid is opgesloten.
Daarom zullen wij zien in Psalm 118 dat de gebedsformule aan heel de kerk is gegeven, dat God deze Koning zal zegenen (Psalm 118:26), niet alsof Christus onze voorspraak of gebed nodig heeft, maar zeer terecht eist Hij van Zijn dienstknechten dit getuigenis der godsvrucht, waardoor zij zich ook oefenen om de uitbreiding van Gods Koninkrijk te vragen.
Johannes Calvijn, predikant te Genève (”Psalmen”, 1557)