„Fragiele stabiliteit” op Filipijnen
Het nieuwe jaar is onrustig begonnen op de Filipijnen.
President Gloria Macapagal Arroyo verscheen op 2 januari op de televisie om tegenstanders met coupplannen te waarschuwen, en deze week lieten de militante moslims in het zuiden van de archipel hun wapens spreken als vergelding voor de uitlevering van hun leider, Nur Misuari, door Maleisië aan de Filipijnen.
De economische crisis en de aanhoudende machtsstrijd binnen de regeringscoalitie dragen ook niet bepaald bij tot een sereen klimaat in het politieke wereldje. En bovendien beginnen de Filipijnse politici dit jaar met de eerste ellebogengevechten in het vooruitzicht van de presidentsverkiezingen van 2004.
President Arroyo is deze maand precies één jaar aan de macht op de Filipijnen - in januari vorig jaar verving ze Joseph Estrada die op verdenking van corruptie en fraude uit zijn ambt werd ontheven en nu wordt vastgehouden in een militair ziekenhuis. Volgens Satur Ocampo, een parlementslid van de linkse partij Bayan Muna (Het land eerst), is de politieke situatie op de Filipijnen momenteel „te duister” om te doorgronden.
Maar Ocampo is het in elk geval eens met de analyse van de voormalige president Fidel Ramos dat de Filipijnen zich in een periode van „fragiele stabiliteit” bevinden. Volgens Ocampo zijn er dit jaar zeker nog een aantal „destabiliseringspogingen” te verwachten - de belangrijkste politici beginnen immers hun machtsbasis uit te bouwen en concurrenten te beschadigen met het oog op de presidentsverkiezingen van 2004.
De grote vraag is wat het leger doet. Volgens socioloog en politiek analist Randolph David bewijzen de geruchten over een nakende staatsgreep minstens dat het leger nog steeds gezien wordt als een instelling die regeringen en presidenten kan maken of breken.
Het Filipijnse leger groeide uit tot een belangrijke politiek factor tijdens de dictatuur van Ferdinand Marcos. Tijdens het bewind van president Corazon Aquino die in 1986 aan de macht kwam nadat Marcos door een volksopstand ten val was gekomen, ondernamen extremistische groepen binnen het leger verscheidene couppogingen.
Toen er in 1992 met Fidel Ramos een voormalige generaal en minister van Defensie in het presidentiële paleis kwam, werd het rustiger. Aan het eind van de regeerperiode van Ramos werd algemeen aangenomen dat het leger eindelijk zijn politieke ambities had opgeborgen.
Maar daarbij wordt uit het oog verloren dat Ramos de militairen die Aquino ten val hadden willen brengen, nooit deed vervolgen. De leider van de bloedigste coup in 1989, de voormalige kolonel Gregorio Honasan, kon het daardoor zelfs tot senator schoppen.
Het voortijdige einde van Ramos’ opvolger Estrada bewees vorig jaar weer dat de Filipijnse militairen nog altijd veel touwtjes in handen houden. Estrada kreeg net als Marcos af te rekenen met een heuse volksopstand, maar zijn zaak was pas verloren toen het leger hem alle steun ontzegde.
Volgens Randolph David probeert de regering-Arroyo zich te beschermen tegen couppogingen door de belangrijkste generaals zoet te houden met aantrekkelijke functies in openbare instellingen en in het bestuur van grote bedrijven. „Die strategie heeft een aantal officieren tevreden gesteld, maar heeft bij anderen de onvrede juist gevoed.” David waarschuwt dat jonge, idealistische officieren die merken hoe hun oversten zich laten omkopen en zich beginnen te gedragen als corrupte politici, aangezet kunnen worden om zich te organiseren in groepen die het land desgewenst „van de ondergang kunnen redden.”
Het geloof in dergelijke radicale oplossingen zou ook gevoed worden doordat de opeenvolgende regeringen geen overtuigende resultaten hebben kunnen voorleggen in de strijd tegen de armoede en de extreem scheve inkomensverdeling op de Filipijnen.