Koningschap
Psalm 72:8
„En hij zal heersen van de zee tot aan de zee en van de rivier tot aan de einden der aarde.”
De Heere heeft, omdat Hij aan Zijn volk een erfdeel heeft beloofd, de aarde vier grenzen gegeven. Daarom geeft David te kennen dat, zolang die regering duren zal, ook de bezitting van het Beloofde Land in haar geheel zal blijven, opdat de gelovigen zouden verstaan dat de zegen Gods niet volkomen vervuld kan worden dan ten tijde van de voorspoed van die regering. Hij spreekt het dus uit dat hij zal heersen van de Rode Zee, tot aan de zee van Syrië, en van de rivier Eufraat tot aan de grote woestijn.
Als iemand nu tegenwerpt dat deze grenzen niet overeenkomen met de heerschappij van Christus, die zich moet uitstrekken van het Oosten naar het Westen, dan is dit wel op te lossen. Want David schikt zich naar zijn tijd. Die grootheid was toen nog niet duidelijk geopenbaard. Hij is dus begonnen met de beschrijving die gebruikelijk was onder de wet en de profeten. Zelfs Christus is vandaar Zijn heerschappij begonnen, voordat Hij doordrong tot aan de einden der aarde, gelijk geschreven is in Psalm 110:2: „De Heere zal de scepter Uwer sterkte zenden uit Sion.”
De koningen van de overzijde der zee worden schatplichtig gemaakt. De betekenis hiervan is: de Koning, Die door God in Juda verkoren was, behaalt een zodanige overwinning op Zijn vijanden dat zij Hem nederig zullen komen aanbidden.
Johannes Calvijn, predikant te Genève (”Psalmen”, 1557)