Cultuur & boeken

De oorlog, dat zijn wij. Omdat we soldaten zijn

Tijdens de Tweede Wereldoorlog luisterden de Britten en de Amerikanen door hen gevangengenomen Duitse Wehrmacht-militairen af in de geallieerde kampen. Van deze afluisterpraktijken werden in 2001 150.000 pagina’s van de letterlijke verslagen ontdekt.

ds. H. J. W. Laseur
7 May 2012 18:43Gewijzigd op 14 November 2020 20:56
Duitse soldaten. Foto albumwar2.com
Duitse soldaten. Foto albumwar2.com

Op basis van deze verslagen hebben de historicus S. Neitzel en de sociaalpsycholoog H. Welzer (beiden uit Duitsland) het boek ”Soldaten. Over vechten, doden en sterven” samengesteld. Het is uitgegeven met het oog op een breder publiek, maar het heeft wetenschappelijke pretenties. In sommige citaten komen schokkende uitdrukkingen voor.

De Wehrmachtsoldaten, wat waren dat voor mensen? Hoe kwam het dat psychisch normale mensen op zo’n schaal huiveringwekkend optraden tegen medemensen? Als ze onder elkaar waren, waarover spraken ze dan? Hoe keek de gewone soldaat aan tegen zijn ‘handwerk’ en tegen de ”totale oorlog”? Wat voor emoties had hij (als hij die al had)?

Neitzel en Welzer benaderen deze vragen vanuit het gezichtspunt van degenen die uitvoering gaven aan het geweld en dus juist niet vanuit het perspectief van hen die „er niet bij waren.” Ze willen zo nieuwe antwoorden geven op de vraag wat de oorzaken waren van deze vuurstorm van geweld, die het leven kostte aan 
50 miljoen mensen en de geestelijke en materiële ontwrichting van een heel continent tot gevolg had.

Hun stelling is dat de Wehrmachtsoldaten eigenlijk heel gewone soldaten waren die voor hun geweldsdaden vooral gemotiveerd werden door alles wat het alledaagse militaire wereldje van hen verlangde. Ze zouden dus nauwelijks gemotiveerd zijn door politieke opvattingen, door de nazi-ideologie, door hun godsdienst, door hun karakter of door hun achtergrond.

Afluistermicrofoons

De schrijvers hebben kans gezien om duizenden pagina’s afgeluisterde gesprekken tussen gevangengenomen soldaten te bestuderen. Al snel na het uitbreken van de oorlog werden gevangengenomen soldaten vastgehouden in speciale verhoorcentra die vol zaten met afluistermicrofoons. De Engelse en Amerikaanse geheime diensten hebben de informatie die op deze geluidsbanden stond op papier uitgewerkt, uiteraard met het oog op het achterhalen van militair belangrijke informatie. Maar de verslagen bevatten –ondanks schifting– ook veel gegevens over het alledaagse leven van de soldaten in de oorlogssituatie.

Een duidelijk beeld van het soldatenleven geeft ook een ontroerend dagboekcitaat van soldaat Willy Peter Reese, dat naast de afgeluisterde gesprekken een belangrijke bron in het boek vormt.

„Zoals de winterkleding uiteindelijk niets meer vrijliet dan de ogen, zo liet het soldatenbestaan zelfs geen ruimte voor het geringste individuele trekje. We waren geüniformeerd. Niet alleen ongewassen en ongeschoren, vergeven van de luizen en ziek, maar ook geestelijk verkommerd, niets dan een optelsom van bloed, ingewanden en botten. Onze kameraadschap ontstond uit de dwingende afhankelijkheid van elkaar, van het boven op elkaars lip zitten. Ons gevoel van humor werd uit leedvermaak, galgenhumor, satire, onderbroekenlol, gif, woedend gebrul en een spel met de doden, uiteenspattende hersenen, luizen, etter en stront, geboren uit totale zielloosheid. (…) We hadden geen geloof dat ons steunde, de filosofie diende er alleen toe ons lot draaglijker te doen schijnen. Dat wij soldaten waren volstond als rechtvaardiging van misdaden en ontaarding en volstond als basis van een bestaan in de hel. (…) Het kwam niet door ons, niet door de honger, de kou, de vlektyfus, de diarree, bevriezing, kreupelen, doden, door verwoeste dorpen, geplunderde steden, vrijheid en vrede. Het kwam al helemaal niet door de enkeling. We konden rustig sterven.”

Niet veel later kwam Reese inderdaad om het leven. Het is een monument-in-woorden van een mens die zich van God en mensen verlaten voelt en niet eens meer in staat is om de vraag naar het waarom te stellen.

Werkvloer

Tegelijkertijd geven deze hartverscheurende uitingen heel goed de waarde van het boek weer. Nooit eerder zijn er zo veel waardevolle gegevens over de ‘werkvloer’ van het nationaalsocialisme voor een breder publiek ter beschikking gekomen.

Opmerkelijk is dat uit de duizenden gesprekken die de soldaten onderling voerden, nergens blijkt dat de militairen vragen stelden over hun persoonlijke schuld, over hun verantwoordelijkheid of over hun geweten. Als ze al kritiek of woede uitten, had dat alleen maar met de uitvoering van de oorlogsmisdaden te maken, niet met het waarom of waartoe.

Bij een enkeling riep het vermoorden van vrouwen en kinderen verontwaardiging op. Dat waren dan oudere officieren die al wat afstand van de dagelijkse geweldspraktijk hadden genomen. De infanterieluitenant Meyer: „Ik heb in Rusland gezien hoe de SS een dorp met vrouwen en kinderen verwoestte, alleen maar omdat het verzet een Duitse soldaat had doodgeschoten. Het dorp had daar helemaal geen schuld aan. Ze hebben het dorp helemaal platgebrand en de vrouwen en kinderen doodgeschoten.” (Landmachtrapport, 15 september 1944.)

Misselijkmakend is het om vele malen te moeten lezen dat de soldaten eigenlijk alleen maar een soort nieuwsgierige, technische interesse hadden in de details van martelingen en executies.

Meeschieten

Een moeilijk te begrijpen kant van de executies is ook het zogenaamde meeschieten. Soldaten namen vaak deel aan executies zonder dat ze daartoe bevel hadden gekregen of zonder dat ze verantwoordelijk waren voor de ”Jodenacties”. Het in onze ogen ziekelijke en misdadige doorvertellen van details over de executies duidt er ook op dat de soldaten er graag bij hadden willen zijn, dat ze er deel aan wilden hebben, ook al waren ze er niet in eigen persoon bij betrokken geweest.

Het verschijnsel van meeschieten krijgt nog schrillere kleuren als je bedenkt dat in veel gevallen de executies half in het openbaar plaatsvonden en dat er regelmatig groepen plaatselijke burgers, Wehrmachtsoldaten en bestuurders waren die zich schuldig maakten aan een vorm van geweldsvoyeurisme.

Het boek gaat niet in op de vraag waarom de leidinggevenden bij de executies stilzwijgend meewerkten aan deze praktijken, terwijl ze goed op de hoogte waren van de verordeningen dat de executies buiten de openbaarheid gehouden moesten worden.

Doodsverachting

De heldere bespreking van de citaten en van een grote hoeveelheid vakliteratuur over dit onderwerp, levert veel wetenswaardigs op over het referentiekader van de Tweede Wereldoorlog. De auteurs behandelen een reeks van onderwerpen, zoals het bijna godsdienstige geloof van de soldaten in de Führer, hun obsessie met techniek en met seks, de misdaden die ze tegen krijgsgevangenen pleegden, de rol van de Waffen-SS, de doodsverachting die soldaten koesterden en hun fanatisme-tot-de-laatste-kogel.

Maar op de conclusie die de auteurs trekken ten aanzien van de vraag wat de soldaten nu precies tot hun daden bracht, valt de nodige kritiek te leveren. Het kan niet waar zijn dat de Wehrmachtsoldaat alleen gemotiveerd werd door wat het dagelijkse strijdtoneel direct van hem vereiste. De grootschalige gruwelen van het Derde Rijk kunnen alleen begrijpelijker worden als bedacht wordt dat de meerderheid van de soldaten (én van de ‘gewone’ Duitsers!) direct of indirect, bewust of onbewust, gedreven werd door de satanische ideologie die nationaalsocialisme heet. De typische naziprincipes van fanatisme, vechten tot de dood als hoogste soldateneer en verachting van het minderwaardige Jodenras hebben de hele maatschappij van het Derde Rijk verziekt, en zeker ook de geest van de militairen.

En als de schrijvers over het uitroeien van de Joden stellen dat we „dus telkens nauwkeurig moeten analyseren of er sprake is van een antisemitische mentaliteit als iemand Joden doodt of dat dit gebeurt in het kader van een groepsdynamisch proces waarbij mensen zomaar massamoordenaars worden”, dan kun je hen niet meer serieus nemen in hun opvattingen over het nationaalsocialisme, over wat nu eigenlijk een soldaat is en over het verschijnsel geweld om het geweld.

Goed op de hoogte

Mensen worden niet ‘zomaar’ massamoordenaars. Steeds benadrukken de schrijvers dat de soldaten nu eenmaal handelden binnen het referentiekader van de oorlog en dat ze in hun daden niet gemotiveerd werden door de nationaalsocialistische ideologie die het Derde Rijk doortrok. Maar uit de vele gespreksverslagen komt nu juist naar voren dat de soldaten goed op de hoogte waren van het nazibeleid met betrekking tot het Joodse volk en van de manier waarop het moorden plaatsvond.

Soldaten zijn trouwens meer dan simpele arbeiders die hun handwerk van geweld verrichten omdat dat nu eenmaal van hen wordt verwacht, ook al zullen ze zelden hardop spreken over diepere dingen zoals politiek, godsdienst of moraal. En de Wehrmachtsoldaten waren wel degelijk beïnvloed door een wreed wereldbeeld met een heidense opvatting over de aard van geweld. En ze dachten wel degelijk dat ze met een goede zaak bezig waren. Hun geweldsmisdaden zijn niet te verklaren als een overlevingsactie van het Duitse volk. Het ”heilige Duitse Rijk” had hogere doelen dan om te overleven.

Het is veelzeggend dat het nationaalsocialisme in het boek nergens wordt gedefinieerd. Ronduit schokkend is het dat de lezer ertoe opgeroepen wordt om op te houden om de Tweede Wereldoorlog te bestuderen vanuit het gezichtspunt van de Holocaust. Alsof we geweld als een „sociale optie” moeten zien, omdat het op één lijn staat met eten, drinken, werken en voortplanten. Dat is de andere, wat mij betreft, duistere kant van het boek.

De auteur is emeritus legerpredikant.


De noodzaak is haat

Thöne: „U hebt, denk ik, wel over de behandeling van de Joden in Rusland gehoord. In Polen zijn de Joden er betrekkelijk goed afgekomen. Daar zijn nog Joden. Maar in het bezette Rusland zijn er geen meer.”

Von Bassus: „Worden die in Rusland misschien gevaarlijker geacht?”

Thöne: „Haat – gevaarlijk niet. Ik zeg daarmee toch zeker niks nieuws. Ik kan gerust stellen dat in Rusland alle Joden, ook vrouwen en kinderen, tot op de laatste man zijn doodgeschoten.”

Von Bassus: „En was daar dan geen noodzaak voor?”

Thöne: „De noodzaak is haat.”

Von Bassus: „Van Joodse kant – of?”

Thöne: „Van ons uit. Er is geen reden, maar het is wel een feit.”

(Gesprek tussen een Duitse sergeant-majoor en een Duitse luitenant, 2 februari 1944)


Boekgegevens

Soldaten. Over vechten, doden en sterven, S. Neitzel en H. Welzer; Ambo/Anthos, Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 2632 456 7; 487 blz.; € 29,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer