Vader ondergedoken, moeder in de cel
Zeven weken zat moeder Van Garderen gevangen in Apeldoorn. Haar man, onderduiker in Soesterberg, wilde zich ten einde raad gaan melden om zijn vrouw vrij te krijgen. Dat moest hij maar niet doen, vond ouderling B. Roest: „Ze komt morgen vrij.”
De Duitsers zochten boswachter-jachtopziener A. van Garderen vanwege zijn verzetsactiviteiten. Zijn vrouw wilde niet zeggen waar hij was en moest toen zelf de gevangenis in. De bezetter hield er geen rekening mee dat ze negen kinderen achterliet. De oorlogsjaren vormden in meerdere opzichten een ingrijpende periode in het gezinsleven, zeggen de oudste en de jongste dochter, A. van den Berg-van Garderen (79) uit Amersfoort en M. van Dalfsen-van Garderen (67) uit Enkhuizen-Oosterdijk.
Bij het uitbreken van de oorlog werden de bewoners van het gebied langs de Grebbelinie geëvacueerd naar Noord-Holland. Van Garderen –sinds kort weduwnaar– kwam met vier van zijn zes kinderen in Oost-Graftdijk terecht. „Omdat hij niet alleen voor alle kinderen kon zorgen, nam een tante mijn zusje mee en ging mijn broertje naar de buren”, zegt Van den Berg. „Voor ons vertrek had vader gezegd dat ik alle kinderen een dubbele laag kleren moest aantrekken, zodat we minder behoefden mee te sjouwen. In Oost-Graftdijk zaten mijn zus en ik op één adres, de rest van het gezin kreeg op een ander adres onderdak. Van de treinreis herinner ik me niets. Alleen dingen die veel indruk maken, onthoud je. Voor mij was dat het slapen in een bedstee. We vonden het niet leuk dat die vrouw de deurtjes dichtdeed, want daardoor was het aardedonker.”
Nadat het Nederlandse leger de wapens moest neerleggen, kon het gezin terug naar de boswachterswoning aan de Moorsterweg bij Leusden. Van den Berg: „Vader is nog in datzelfde jaar hertrouwd. Tijdens de oorlog werden er drie kinderen geboren. In 1942 vond ik een van mijn broertjes in de waterput. Hij was verdronken; zijn klompjes dreven boven.
Ons huis is ooit door de bliksem getroffen: de voorruit sprong eruit en een vuurbal ging door de kast het huis weer uit. Vader sleurde ons naar buiten, bang dat het huis in brand zou vliegen. Mijn zusje lag in de wieg voor die ruit. Zij is door de elektriciteit verstandelijk zwaar gehandicapt geraakt. In 1944, toen ze zes jaar was, overleed ze aan vliegende tering.”
Dat waren niet de enige ingrijpende gebeurtenissen die Van Garderen (1903-1965) meemaakte. „Vader bleef echter altijd rustig”, zeggen zijn dochters. „Hij had vertrouwen dat de Heere voor ons zou zorgen.”
Verzetswerk
Van Garderen werkte op landgoed De Boom, eigendom van de mej. A. A. de Beaufort. Hij was ouderling in de gereformeerde gemeente van Scherpenzeel. In 2010 is in Leusden zowel naar hem als naar zijn werkgeefster een straat vernoemd.
Tijdens de oorlog raakte Van Garderen betrokken bij verzetsactiviteiten. Van Dalfsen: „Hij verborg onderduikers. Een van hen was Jaap Tanger, een verzetsman uit Westzaan met de schuilnaam Jan. Vader plaagde hem later wel eens: „Bij ons bij de waslijn heb je verkering gekregen.” Met een meisje uit onze omgeving.”
Ook verzetsleider Jan Thijssen is genoemd als een van de onderduikers bij Van Garderen. Hij is in 1945 bij Woeste Hoeve gefusilleerd.
Van Garderen bracht drie Joden weg die bij de buren zaten en daar niet veilig meer waren. Met een ander Joods gezin liep het minder goed af. Van den Berg: „Die mensen zaten bij drie ongetrouwde zussen aan de Postweg. Wij gingen ernaartoe om met de kinderen te spelen. Toen de Duitsers het huis overvielen, is de vader uit een bovenraam gesprongen en het bos ingevlucht. De andere gezinsleden zijn opgepakt. We vonden het erg dat die kinderen er niet meer waren. Pas na de oorlog hebben we gehoord dat ze vergast zijn.”
Er zaten veel onderduikers in de omgeving. Sommigen verbleven in een ondergrondse schuilkelder in het bos. Van Garderen en zijn vrouw brachten er elke dag eten naartoe.
Na wapendroppings in de omgeving verborg Van Garderen een deel van de buit in zijn huis, in een moeilijk bereikbaar kamertje onder het schuine dak. De deur ging schuil achter een kast.
Arrestatie
In de omgeving werden tijdens het laatste oorlogsjaar nogal wat verzetsmensen gearresteerd. Meerderen van hen hebben de oorlog niet overleefd.
Van Garderen werd ook gezocht. Van den Berg: „Ik kwam uit school en zag Duitse auto’s staan. De soldaten stuurden me het huis in. Daar zaten de andere gezinsleden al bij elkaar in het keukentje. Maar vader was er niet. Buren waren het veld ingegaan en hadden hem gewaarschuwd. Moeder zei steeds: Ik weet niet waar hij is. Toen namen ze moeder mee, en Gerrit Jansen ook. Die verbleef met zijn moeder –een weduwe– bij ons omdat ze hun huis in Wageningen hadden moeten verlaten. Zijn moeder hoefde niet mee.”
Een eind verderop, bij buurman Wuf Lagerweij, werd het dienstmeisje gearresteerd. De Duitsers zochten de koeien, maar Lagerweij had ze naar een ander veld gebracht. Van Dalfsen: „Enkele jaren geleden heb ik dat dienstmeisje –nu mevrouw Van Ommeren (88)– plotseling ontmoet in onze kerk, de gereformeerde gemeente van Andijk. Ze zei dat ze zich altijd had afgevraagd wat er van de twee knechten geworden is. Dat kon ik haar vertellen, maar het was een erge boodschap: ze zijn tegen de hooiberg gezet en doodgeschoten. „Dat ik nog leven mag!” zei ze.”
Informant
„Vader dook onder bij zijn zwager in Soesterberg”, zegt Van Dalfsen. „Daar trad hij in dienst van een NSB’er, een oudere man die er een grote villa bewoonde. Die man vertelde hem veel. ’s Nachts ging vader naar het verzet om die informatie door te geven. Hij werkte eveneens voor de Duitsers op Vliegbasis Soesterberg. Ook daar verzamelde hij informatie voor het verzet.”
Zijn kinderen waren alleen achtergebleven en werden ondergebracht bij familie in Scherpenzeel en Langbroek. Van Dalfsen: „Moeder heeft zeven weken gevangengezeten. Ze vond het vreselijk en zat er apathisch voor zich uit te kijken, vertelde mevrouw Van Ommeren, die in dezelfde gevangenis zat. Eigenlijk is moeder er nooit meer overheengekomen.
Een van de zeven zussen van moeder wist met een grapje en de nodige bravoure meermalen langs de bewakers te komen en een pakje roomboter of andere etenswaren af te leveren. De gevangenen verdeelden de inhoud ervan onder elkaar.”
Morgen vrij
Van Garderen ging naar zijn mede-ouderling B. Roest en zei: „Ik ga me melden; ik heb m’n vrouw er niet voor over.” Maar Roest antwoordde: „Dat moet je niet doen, want ze komt morgen vrij.”
„Dat had de Heere hem laten zien”, zegt Van Dalfsen. „Moeder wist zelf ook dat ze zou worden losgelaten. Mag ik vrij? vroeg ze op een dag. De volgende dag vroeg ze het weer, en toen zei de bewaker: „Je moet erover zwijgen, maar morgen komen jullie vrij.” Twee of drie vrouwen werden vrijgelaten; de anderen gingen op transport en ik heb wel eens gehoord dat ze nooit zijn teruggekomen.”
De vrijgelaten vrouwen liepen van Apeldoorn naar Barneveld. „Daar overnachtte moeder. De volgende dag kreeg ze een fiets en ging ze naar ons huis. Daar was niemand. Er was heel veel kapotgeschoten. De volle weckflessen waren meegenomen. Moeder overnachtte bij ouderling Roest en fietste daarna naar haar ouders in Cothen.”
Van Garderen moest zich tot het eind van de oorlog schuilhouden. In de kerkenraadsnotulen werd vermeld dat hij „door bijzondere omstandigheden voorlopig afwezig” was.
Van den Berg: „Ik ben een weekje met de weduwe Jansen meegegaan toen ze terug mocht naar Wageningen. Ze was heel verdrietig, omdat haar zoon niet terugkwam.”
Van Dalfsen: „In het kamertje onder ons schuine dak lagen later altijd nog wat wapens die uit de oorlog overgebleven waren. Maar toen we het huis leeghaalden, waren ze weg. Waarschijnlijk heeft vader ze kort voor zijn plotselinge overlijden opgeruimd. Alsof hij zijn einde voorvoelde.”