Kinderen Oost-Timor als oorlogstrofee meegenomen
Kinderen weghalen bij hun ouders. Het is ook vandaag de dag een gevoelig thema. In het verleden werd het vaak en op grote schaal gedaan om de wil van een opstandige bevolking te breken. Op Oost-Timor bijvoorbeeld.
Bij het graf staan dat je ouders voor jou hebben gedolven. Dat overkwam de 18-jarige Mariana, toen ze na haar tienjarige verdwijning terugkeerde bij haar ouders op Oost-Timor. Als klein meisje was ze weggehaald bij haar ouders, en toen ze terugkwam, kregen die de schrik van hun leven. Ze dachten dat ze allang was overleden en hadden daarom een graf voor haar gemaakt, zodat –volgens de heidense gedachtegang– haar ziel tot rust kon komen.
Het is een van de vele aangrijpende verhalen in het boek ”Making them Indonesians, childtransfers out of East Timor”, van de Australische onderzoeker dr. Helene van Klinken, dat donderdag in Leiden werd gepresenteerd.
Het boek vertelt over de 4000 jonge kinderen die tijdens de gewelddadige bezetting door Indonesië van Oost-Timor, in de periode 1975-1999, werden weggehaald bij hun ouders door Indonesische soldaten, door Indonesische burgers en religieuze organisaties, waaronder vooral islamitische.
Na de onafhankelijkheid van Oost-Timor in 2002 zijn nog altijd tal van deze kinderen op zoek naar hun natuurlijke ouders; velen weten niet eens dát ze ooit bij hen zijn weggehaald.
Overigens is het niet toevallig dat een Australische wetenschapper zich op dit onderwerp heeft gestort, zo lichtte Van Klinken deze week zelf toe. De praktijk van het weghalen van kinderen bij arme gezinnen was immers ook lange tijd gemeengoed onder blanke Australiërs, waarbij ouders van de niet-ontwikkelde Aborigines het moesten ontgelden.
Verbittering
Indonesië bezette de vroegere Portugese kolonie Oost-Timor in 1975, uit vrees dat er anders een communistische buurstaat zou ontstaan. De prijs was hoog: in de periode van 1975 tot en met 1979 vielen er meer dan 100.000 doden.
Op 30 augustus 1999 koos het Oost-Timorese volk –tot verbittering van de Indonesiërs– in een referendum vóór onafhankelijkheid. Op 20 mei 2002 werd dat –na een overbruggingsperiode– een feit.
Gedurende al die jaren vond er een kleine ontvolking plaats. Indonesische soldaten namen in totaal 2000 kinderen mee naar huis zodra ze afzwaaiden, zo’n 1000 kinderen werden door religieuze (lees: moslim)organisaties meegenomen, en nog eens 1000 kinderen werden er door verbitterde Indonesiërs weggehaald, voor en na het genoemde referendum van 1999.
Soms werden ouders gedwongen hun kind af te staan, of soldaten manipuleerden hen door geschenken als kleding, voedsel of geld aan te bieden. Veel ouders waren –door armoede gedreven– blij dat hun kind –tijdelijk, dachten ze– werd meegenomen, ook al betrof het dan iemand van de gehate bezetter. Hun kind zou nu immers naar school kunnen en het beter krijgen dan zij.
De soldaten hadden op hun beurt uiteenlopende motieven om kinderen mee te nemen. Een allesoverkoepelend argument was dat op deze manier Oost-Timor naadloos bij Indonesië zou gaan behoren: de kinderen kregen op Java immers een Indonesische opvoeding.
Om het verzet te breken, werden soms kinderen van guerrillastrijders meegenomen. Dat was het geval met Benvindo, die zeventien maanden was toen hij als zoontje van een guerrillastrijder werd weggehaald door een Indonesische militair. De kleine Benvindo kreeg een liefdevolle opvoeding van zijn adoptieouders, die zijn Oost-Timorese afkomst verzwegen. Benvindo wist ook niet beter dan dat de militair zijn enige en echte vader was. Totdat zijn ouders hem na de onafhankelijkheid opspoorden. Een enorme schok was het voor hem te ontdekken dat hij twee vaders had, van wie de ene ook nog eens meedogenloos jacht had gemaakt op de andere.
Identiteitscrisis
Oprecht meelijden met verweesde kinderen –hun ouders waren bij de strijd tegen de bezetters omgekomen– speelde ook zeker een rol. Er waren ook persoonlijk drijfveren: soldaten die zelf geen kinderen hadden, konden zo hun kinderwens alsnog vervullen. Ook ongetrouwde soldaten namen nogal eens een kind mee, en vertrouwden dat dan toe aan de zorg van familie.
Geadopteerde kinderen moesten doorgaans hard werken in het nieuwe gezin, in ruil voor onderwijs en zorg. Van Klinken zegt geen bewijzen te hebben gevonden van kinderhandel, kindslavernij of seksueel misbruik van kinderen.
Soldaten namen ook kinderen mee naar huis als oorlogstrofee en om het thuisfront te laten zien dat ze goede bedoelingen hadden op Oost-Timor.
Veel soldaten, constateert Van Klinken, behandelden hun kinderen goed, en ook de kinderen zelf waren vaak dankbaar voor de scholing en de gastvrije opname in de gezinnen. Dat neemt niet weg dat veel kinderen op school mislukten vanwege de onverwerkte traumatische ervaringen, of door fysieke klachten als gevolg van jarenlange ondervoeding.
Vaak worstelden kinderen met hun identiteit. Velen van hen waren weliswaar te jong toen ze werden weggehaald om te weten dat ze van Oost-Timor afkomstig waren. Soldaten voedden hen op als Indonesiërs, waarbij de Oost-Timorese identiteit volledig werd uitgewist. Kinderen kregen nieuwe namen en niemand vertelde hun dat ze van Oost-Timor kwamen. Een overgang naar het islamitisch geloof hoorde ook bij de nieuwe opvoeding en dat hakte erin omdat Oost-Timor overwegend rooms-katholiek is.
Bekering
Niet alleen soldaten, ook islamitische organisaties zagen hun kans schoon om langs de weg van adoptie Oost-Timor te islamiseren. Een van die organisaties, Yakin, verplichtte kinderen terug te keren naar hun vaderland nadat ze zich tot de islam hadden bekeerd.
Van Klinken meldt in haar boek dat ook protestantse christenen zich schuldig maakten aan het weghalen van kinderen, zij het in zeer beperkte mate. Zo zou de Oost-Timorese predikant Paulus da Silva in de jaren 90 van de vorige eeuw zestig kinderen naar West-Timor hebben gebracht. Veel protestanten op Oost-Timor waren altijd voor aansluiting bij Indonesië geweest (in tegenstelling tot de rooms-katholieke meerderheid op het eiland).
Na het referendum van 1999 duurde het nog geruime tijd voordat Indonesië medewerking ging verlenen aan het herenigen van kinderen met hun ouders. De Verenigde Naties, die dit werk op zich namen, werden vaak systematisch tegengewerkt. Het Indonesische militaire apparaat, zo constateert Van Klinken, werkt nog altijd niet mee met het terugvinden van kinderen. Met behulp van radioprogramma’s en internet slagen evenwel steeds meer ouders en kinderen erin elkaar te vinden.
Van Klinken zegt met haar studie een bijdrage te willen leveren aan dit nog altijd moeizame proces van hereniging.
www.istoriaku.org voor levensverhalen van verdwenen kinderen van Oost-Timor.