Een week is lang in de politiek
„Een week is een lange tijd in de politiek”, zei de Engelse premier Harold Wilson (1916-1995) ooit. De achterliggende zeven dagen bewezen zijn gelijk. Diverse malen kantelde op verrassende wijze het perspectief.
Precies zeven dagen geleden leefde Nederland nog in de verwachting dat er spoedig een Catshuisakkoord gepresenteerd zou worden. Een halve dag later lag de gedoogconstructie aan gruzelementen. Maandag diende minister-president Rutte het ontslag van zijn ministers in. Wie had dat vorige week kunnen denken?
Dinsdagmiddag leken in een Kamerdebat over de kabinetscrisis alle kansen verkeken dat Nederland de Europese Commissie nog bijtijds tegemoet kon treden met een houdbaar pakket aan bezuinigingen. Donkere wolken pakten zich boven onze hoofden samen.
Maar nóg een keer kantelde tot veler verrassing het perspectief. Donderdagavond stond een vijftal fractievoorzitters stralend de pers te woord. Ze hadden na twee dagen buffelen een financieel akkoord bereikt waarmee de Brusselse 3 procentsnorm toch gehaald lijkt te gaan worden.
Inderdaad, een week is een lange tijd in de politiek.
Hoe de achterliggende dagen door latere generaties precies beoordeeld zullen worden, zal de toekomst leren. Op staatsrechtelijk vlak kunnen in elk geval al enkele voorzichtige conclusies getrokken worden.
1. Minderheidskabinet
Generaliserend gesproken lijkt een minderheidskabinet Nederland niet slecht bevallen. Een regering die niet bij voorbaat kan bogen op een meerderheid in de Kamer, maakt de politiek levendiger en spannender, en de kansen voor kleine fracties om invloed uit te oefenen groter. Dat bleek de afgelopen anderhalf jaar, maar in het bijzonder de achterliggende week.
Minder goed bevallen is de gedoogconstructie met de PVV. De vraag kan gesteld worden of de nauwe banden van de coalitie met de omstreden fractie van Wilders in de praktijk niet vaak een verhindering vormden om regelmatig open en constructief te onderhandelen met andere fracties. Het zou een interessant experiment kunnen zijn om straks eens een échte minderheidscoalitie te beproeven, die investeert in goede relaties met het héle parlement. Waardoor er wellicht nog vele ”Kunduzakkoorden” gesloten kunnen worden.
2. Transparantie
Een andere les die uit deze week getrokken kan worden, is dat volstrekte transparantie in de politiek een illusie is. D66-leider Pechtold mocht het dinsdag dan zo mooi voorspiegelen –teneur: we gaan in een open en openbaar debat met z’n allen een fraai bezuinigingspakket samenstellen–, de praktijk was de achterliggende dagen anders. Alleen via de traditionele achterkamertjes bleek een breed gedragen akkoord te bereiken. Openbaarheid is goed, maar besloten vooroverleg meestal onmisbaar. Het zou nuttig zijn als allerlei democraten, die anderen soms zo hoogdravend de maat nemen, dat eens goed in hun oren zouden knopen.
3. Verkiezingen
Ten slotte zou de politiek zich na de gebeurtenissen van deze week wel eens mogen bezinnen op de vraag of elke kabinetscrisis wel tot nieuwe Kamerverkiezingen moet leiden. SGP-leider Van der Staaij roerde dit punt donderdag aan in het Kamerdebat.
Zeker, nadat in de jaren zestig van de vorige eeuw er eens drie kabinetten werden geformeerd op basis van dezelfde verkiezingsuitslag (het kabinet-Marijnen, het kabinet-Cals en het kabinet-Zijlstra) groeide het gevoelen dat dit voortaan niet meer mocht gebeuren. Voor Van Mierlo en anderen was dít onder meer de reden om D66 op te richten.
Maar… D66 heeft het wel eens vaker bij het verkeerde eind gehad. Na een kabinetscrisis in een economisch zware tijd géén verkiezingen houden, maar meteen een nieuw kabinet proberen te formeren, bespaart veel kostbare tijd. Wettelijk verzet zich niets tegen die aanpak. En –nog een argument– een volksvertegenwoordiging wordt in principe toch voor vier jaar gekozen?
Inderdaad, zo’n werkwijze zou even wennen zijn. Maar na de vele staatsrechtelijke vernieuwingen van de laatste jaren –minderheidskabinet, koningin buiten de formatie– kan deze er ook nog wel bij. Als we dan toch op allerlei punten aan het herijken zijn…