Historische buitenplaats: lust of last
Wie in de achttiende eeuw de aanlokkelijkheden van het buitenleven wilde smaken, had volgens dichter Jan de Marre „slechts op Breuklens grond te treden. Hij zie den Lusthof, die, van ’t lomrig pad doorsneden, den stedeling verrukt, daar hij, in ’t schoon verschiet, de pronkgewrochten, veld en vruchtrijke akkers ziet; en zich vervrolijkt, in zijn stille wandelingen.”
De geschiedenis van de buitenplaatsen leidt volgens de historische Canon van Nederland terug tot de zeventiende eeuw. Toen de middeleeuwse kastelen en burchten gaandeweg hun militaire rol verloren, bouwden de adellijke bezitters deze versterkte huizen om tot luxe buitenverblijven. Niet alleen de oude adel genoot van de rust op het platteland die in de Noordelijke Nederlanden ontstond na het sluiten van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621).
Ook de door de handel rijk geworden kooplieden ontvluchtten ’s zomers de drukte en stank van de stad om zich aangenaam te verpozen in de natuur op het platteland. Ze vestigden zich op aantrekkelijke en gemakkelijk bereikbare plaatsen niet ver van de stad. Amsterdammers trokken vooral naar de duinen, naar nieuwe droogmakerijen zoals de Beemster of naar de Vecht, terwijl de welgestelde Utrechters prachtige buitens bouwden in de Stichtse Lustwarande –een gebied van De Bilt tot aan Rhenen– op de Utrechtse Heuvelrug.
Rond de nieuwe buitenhuizen werden op een deskundig wijze tuinen en parken aangelegd, al naar gelang de tuinmode van dat moment. De aanleg van de tuinen veranderde het landschap: landbouwgrond werd opgeofferd, bos gekapt, bomen werden geplant, zichtlijnen en lanen aangelegd.
De tuinen kenmerkten zich door strakke geometrische vormen. Over elke plek van boom of struik was nagedacht. In tegenstelling tot de hedendaagse natuuropvatting, zag de zeventiende-eeuwer wilde en ongerepte natuur vooral als ”onland”. De gestileerde lusthoven boden ruimte aan vijvers, vogelkooien, prieeltjes, tuinkoepels en oranjerieën waarin exotische planten en vruchten werden gekweekt. Sommige buitenplaatsen beschikten zelfs over een hermitage –een kluizenaarswoning– waarin de eigenaar zich kon terugtrekken uit het drukke leven om te genieten van de rust en de natuur.
In het voorjaar laadden rijke kooplieden uit de stad hun huisraad in kisten en vertrokken met de trekschuit naar hun buitenverblijf. Tijdens het verblijf op de buitenplaats werd er goed geïnvesteerd in het sociale netwerk. In de rustieke ambiance van de buitenplaats werden, tijdens de jacht op hazen of tijdens het theedrinken in de tuinkoepel, betrekkingen onderhouden of geldzaken en politieke kwesties besproken.
Wandelingen door de fraai aangelegde tuinen en parken verleenden dichterlijke inspiratie aan menig bewoner of gast van de buitenplaats. Er ontstond zelfs een nieuw literair genre, dat van de hofdichten. Bekende dichters die de weldaden van de buitenplaats bezongen, waren Constantijn Huygens, Jacob Cats en Rhijnvis Feith.
Gedurende de negentiende eeuw lieten de weldaden van een buiten voor veel bezitters echter te wensen over. Door oorlogen en crises in economie en landbouw raakten eigenaren van buitenplaatsen soms hun hele vermogen kwijt. Het financieel in stand houden van een buitenhuis en vooral van de arbeidsintensieve tuin, werd voor velen een te grote last.
Voor de groeiende stad vormde de nabijgelegen buitenplaats een aantrekkelijke prooi. Een opgekocht buiten werd gesloopt en op de vrijgekomen grond verrezen villawijken of woonbuurten. Van de 6000 buitenplaatsen die Nederland mogelijk ooit telde, zijn er nu nog maar 550 over.
”De buitenplaats en het Nederlandse landschap”, Marina Lameris en Roel van Norel; uitg. Wbooks, Zwolle, 2012; ISBN 978 90 40005 022; 191 blz.; € 24,95.
Themajaar
De 550 in Nederland overgebleven buitenplaatsen worden dit jaar voor het voetlicht gebracht door middel van een themajaar. „Hiermee willen we mensen attent maken op de schoonheid van ons cultureel erfgoed”, zegt René Dessing voorzitter van de Stichting Themajaar Historische Buitenplaatsen 2012 en bewoner van de buitenplaats Huis te Manpad in Heemstede. „Ik hoop dat het themajaar mensen enthousiast maakt voor de eeuwenoude huizen en hun omliggende bijzondere en zeldzame flora en fauna.”
Maar er zijn ook zorgen die aanleiding gaven tot het themajaar. Volgens Dessing wordt het financieel steeds moeilijker om een buitenplaats in stand te houden, met name door teruglopende subsidies.
Daarnaast bespeurt Dessing een grote onbekendheid met het fenomeen buitenplaats onder de Nederlandse bevolking. „Onbekend maakt onbemind. Onbemind erfgoed loopt het risico emotioneel verwaarloosd te worden. De buitenplaatsen die er nog zijn, zijn er nog doordat zij van generatie op generatie zijn gekoesterd, verzorgd en onderhouden.”
Dessing weet uit ervaring dat de instandhouding van een buitenplaats en het groen eromheen arbeidsintensief is en specifieke kennis vereist. „Het snoeien van bijvoorbeeld leifruit, het onderhoud van een 200 jaar oude boom en de teelt van onbekende groenten is een vak apart. Die kennis is vaak versnipperd en berust bij een beperkt aantal tuinbazen. Zonder bemoeienis van het Rijk dreigt hij verloren te gaan.”
Ook maatschappelijke discussies over natuurbehoud en -beheer en de ingewikkelde overdracht van een buitenplaats op een nieuwe generatie eigenaren behoren tot de zorgen om de buitenplaats, aldus Dessing. „Zodra een monument een last wordt, vergaat de lust die het zou moeten zijn.”
Toch wil Dessing niet bij de pakken neerzitten. „Voor de beheerders van de buitenplaatsen is dit themajaar een kans waarmee ze erg blij zijn.” Dat blijkt ook uit de meer dan 350 activiteiten die in het kader van dit themajaar in den lande worden georganiseerd. „Als bewoners van een historische buiten willen wij mensen laten delen in de lusten van de vele buitenplaatsen. Gedeelde vreugd is immers dubbele vreugd.”
Groen van Prinsterer
In 1870 kocht Guillaume Groen van Prinsterer Blankenburgh –een buitenplaats in de duinen bij Wassenaar– van een van zijn beste vrienden, mr. P. J. Elout van Soeterwoude. Van 1871 tot aan zijn overlijden in 1876 bracht Groen de zomers door op Blankenburgh. De Blankenburgh kreeg elke zomer een- of tweemaal bezoek van koningin Sophie. De koningin wandelde aan de arm van mevrouw Groen en de hofdame werd door Groen begeleid. Na Groens overlijden kwam weduwe Groen van 1876 tot aan haar dood in 1879 in de zomermaanden op Blankenburgh wonen. Later ging Blankenburgh over in de handen van O. baron van Wassenaar, die met de dochter van Groens zuster Cornelia was getrouwd. In 1917 werd het laat-18e-eeuwse huis ingrijpend verbouwd. Blankenburgh is nu in particuliere handen en niet open voor bezichtiging.
Jodocus van Lodensteyn
De vermogende familie van Van Lodensteyn kwam in 1653 in het bezit van de buitenplaats Het Park even buiten Utrecht. De buitenplaats bestond uit een statig huis en een tuin die een langgerekt gebied tussen de Maliesingel en de Nachtegaalstraat besloeg. In het tuinhuis van de buitenplaats organiseerde de dominee-dichter Jodocus van Lodensteyn godsdienstige bijeenkomsten met geestverwanten als Voetius en Anna Maria van Schurman. Van Lodensteyn was een groot liefhebber van de zangkunst en gehecht aan het buitenleven. Tot aan zijn dood in 1677 verbleef hij op Het Park. Voor 1850 moet het huis gesloopt zijn; in 1870 werd op het terrein van het vroegere huis begonnen met de bouw van nieuwe huizen.
Buitenplaats: Twickel in Delden (Overijssel).
Beeld: Uit ”De buitenplaats en het Nederlandse landschap”.
Historie: In 1347 kocht Herman van Twickelo de havezate Huys to Eysinc. Naast deze boerderij bouwde hij het huis te Twicloe. Beide gebouwen werden vervangen door een middeleeuws kasteel, dat in de periode 1522-1524 tijdens de Gelderse oorlogen werd verwoest. Het kasteel werd rond 1550 weer opgebouwd. Twickel ging via vererving over op de geslachten Van Wassenaer Obdam en Van Heeckeren van Wassenaer, die kasteel en land-goed verder uitbreidden. De buitenplaats wordt momenteel bewoond door familie van de laatste barones. In de tuinen van Twickel zijn beroemde tuinarchitecten werkzaam geweest en de diverse modes en stromingen zijn er nog altijd terug te vinden. In de 17e eeuw kwam er een tuin met enkele sierelementen. Het omringende uitgestrekte park, met vijvers, werd tegen het eind van de 18e eeuw aangelegd. In de 20e eeuw zijn op die plek een rotstuin en een rozentuin ingericht.
Adres: Twickelerlaan 1, 7495 VG, Deldeneresch
Buitenplaats: Rosendael in Rozendaal (Gelderland).
Foto: Uit ”De buitenplaats en het Nederlandse landschap”.
Historie: De oudste vermelding van Kasteel Rosendael dateert uit 1314. Vanaf zijn ontstaan was Rosendael ruim 200 jaar residentie van de graven en later hertogen van Gelre. In 1516 werd het door de hertogen van Gelre verpand en na 1579 is Rosendael bijna 400 jaar eigendom geweest van de families Van Arnhem, Torck en Van Pallandt. Van het grote middeleeuwse complex, dat een in het water gelegen voorburcht, hoofdburcht en een grote ronde toren omvatte, heeft alleen de toren het overleefd. In 1977 kwam, na het overlijden van W. F. T. baron van Pallandt, een einde aan een periode van bijna 700 jaar bewoning van het huis. De tuinen om het huis, met vijvers en fonteinen, waren internationaal vermaard. In 1722 werden ze verfraaid met een schelpengalerij, theekoepel en een waterval. De gehele aanleg is in 1837 ingrijpend veranderd. Het lanenstelsel van eiken en beuken werd echter intact gelaten. Voor de oranjerie in het park is in 1905 een rozentuin aangelegd.
www.mooigelderland.nl/rosendael
Buitenplaats: De Wiersse in Vorden (Gelderland)
Foto: Uit ”De buitenplaats en het Nederlandse landschap”.
Historie: De oudst bekende vermelding van deze historische buitenplaats dateert uit 1288, toen de abdis van het adellijke vrouwenklooster te Hoog-Elten in een akte opnam dat jaarlijks de pacht op haar huis ”de Wedersche” moest worden voldaan. Het kasteel kwam in de 18e eeuw in handen van de Van Heeckerens. Zij bezaten het tot en met 1893, toen erfdochter Aurelia Carolina van Limburg Stirum trouwde met Victor de Stuers, die ook wel gezien wordt als de oprichter van de Nederlandse monumentenzorg. Hij restaureerde het huis in de periode 1907-1912. In de 16 hectare grote tuinen en het landschapspark (35 hectare) wisselen achttiende-eeuwse symmetrie en negentiende-eeuwse romantiek elkaar af: strakke lanen met romantische vijvers en beekjes. De tuinen van De Wiersse bieden plaats aan fonteinen en beelden, romantische bruggen, paden langs vijvers en grachten, een parterre van buxus en rozen, rododendrons, borders en stapelmuren en een pergola bedekt met kamperfoelie.
Buitenplaats: Middachten in De Steeg (Gelderland).
Foto: Uit ”De buitenplaats en het Nederlandse landschap”.
Historie: Middachten wordt voor het eerst genoemd in 1190 als bezitting van Jacobus de Mithdac. Aan het begin van de veertiende eeuw ontving Everardus van Middachten de bezitting in leen van Reinald, Graaf van Gelre. Hij is stamvader van alle latere heren en vrouwen van Middachten. In 1673 werd het huis door de Fransen verwoest.
De toenmalige bewoner, Godard van Reede, transformeerde de verwoeste buitenplaats tot een bouwwerk in barokstijl. Het kasteel is na deze verbouwing niet meer wezenlijk veranderd.
Nadat het kasteel in 1698 herbouwd was, begon Van Reede met de aanleg van de tuin, waarbij de tuinen van het kasteel van Versailles als inspiratiebron dienden. Zo werd er een strakke tuin gecreëerd met geschoren hagen, mooie vormbomen en steile hellingen.
Aan het einde van de achttiende eeuw raakte de Engelse landschapstuin in de mode. Hagen verdwenen en maakten plaats voor glooiende grasvelden en boomgroepen. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd het park gerenoveerd.
De Gelderse buitenplaats wordt op dit moment bewoond door gravin Isabelle zu Ortenburg, gravin van Aldenburg Bentinck. Zij is de weduwe van Aurel graaf zu Ortenburg, die in de jaren vijftig op het landgoed begon met zogeheten geïntegreerd bosbeheer. Dit betekent dat er sinds die tijd aandacht is voor de verschillende functies van de 400 hectare bos rond Middachten, zoals houtproductie en recreatie. Het bos is een belangrijk leefgebied voor wilde zwijnen en reeën. Ook komen er damherten, edelherten, bommarters, vossen en dassen voor.
Gravin zu Ortenburg verhuurt het buiten tegenwoordig ook voor bijvoorbeeld symposia en zakelijke ontvangsten. De voormalige knechtenkamers boven het koetshuis is omgebouwd tot een bed & breakfast.
Buitenplaats: Singraven in Denekamp (Overijssel).
Foto: Uit ”De buitenplaats en het Nederlandse landschap”.
Historie: Landgoed Singraven werd voor het eerst genoemd in 1381 als boerenhofstede Hof ten Singraven, die eigendom was van de bisschop van Utrecht. In 1398 kwam het huis in het bezit van de familie Hondenberg. In de volgende eeuwen behoorde Singraven toe aan de graven van Bentheim en aan de adellijke familie Sloet. Daarna kwam het landgoed door vererving en verkoop in handen van de families De Thouars, Roessingh Udink en Laan. W. F. J. Laan was de laatste particuliere bewoner en eigenaar. Hoewel de kinderloze Laan tot zijn dood in 1966 op Singraven bleef wonen, schonk hij het landgoed al in 1956 aan Stichting Edwina van Heek. In 1932 gaf Laan de opdracht het park in te richten en een arboretum –een bomenverzameling– te ontwerpen. Voor het ontwerp werd een formele stijl met rechte lijnen gecombineerd met de gebogen lijnen die de Engelse landschapsstijl kenmerken. Het arboretum van Singraven bevat een grote verzameling bijzondere bomen.
singraven.nl