Met De Hoeksteen gaat het níét goed
Met De Hoeksteen gaat het níét goed. Het tijdschrift voor vaderlandse kerkgeschiedenis dat ooit 2000 abonnees telde, wordt nog gelezen door een almaar slinkend lezersbestand. Er zijn nog zo’n 700 afnemers. Redacteur en uitgever W. van der Louw uit Berkel en Rodenrijs is somber. „De situatie over vijf jaar? Dan is De Hoeksteen verdwenen. Sterker nog: Als ik er morgen mee ophoud, dan is morgen De Hoeksteen weg.”
Het tijdschrift voor kerkgeschiedenis heeft dertig jaargangen achter de rug. Een paar duizend kerkhistorische artikelen, geschreven door een uitgebreide kring van liefhebbers, verlieten in al die jaren de rijtjeswoning in Berkel en Rodenrijs. Daar wijdde Van der Louw, geholpen door zijn vrouw, zich aan zijn hobby. Doorwrochte verhalen over specifieke onderwerpen als de ”Vrijmaking in Helpman (Gr.)”, ”De rode zegeldraad door ’t kerkenpad rond Sneek tot Snits” en het ”Molest van Afgescheidenen in Den Helder” zorgden met elkaar voor dertig jaargangen zorgvuldig bijeengesprokkelde kerkhistorie. Liefhebbers hebben ervan genoten. Dat staat vast.
Wie zijn, wie waren zij, die abonnees? Van der Louw: „Meelevende kerkmensen, uit hervormde kring evengoed als van het afgescheiden erf. Maar Geertsema, de oud-commissaris der Koningin in Gelderland, was ook abonnee, net als Beernink, de oud-minister van Binnenlandse Zaken. Ook grote instellingen als de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en enkele universiteitsbibliotheken hebben een abonnement. Er is geen vaste lijn te bespeuren in het abonneebestand. Er gaat bijvoorbeeld ook steeds een nummer naar een kloosterorde in Amersfoort en naar een pater uit Limburg. Wij protestanten hebben niet zo veel belangstelling voor de roomse geschiedenis, maar omgekeerd is dat blijkbaar wel het geval.”
Van der Louw haalde in 1955 zijn onderwijzersakte, drie jaar later zijn akte voor hoofdonderwijzer. Jarenlang stond hij voor de klas. In 1972 deed hij de schooldeuren achter zich dicht. De rijksinspecteur van het onderwijs had het niet goed gevonden dat deze onderwijzer in zijn vrije tijd een eigen drukkerijtje runde. Het was kiezen of delen, de school of de drukkerij. Van der Louw koos voor de drukpers.
Toen hij in 1959 in Berkel en Rodenrijs kwam te wonen, werd hij al gauw geïnstalleerd als secretaris van de historische vereniging van het dorp. Het leverde gaandeweg ”Nederlandse Historiën; tijdschrift voor vaderlandse (streek)geschiedenis” op. De ijverige secretaris nam daarin ook allerlei kerkhistorische artikelen op, want kerkhistorie had de liefde van z’n hart. En dan daarbij: de kerk was toch altijd het middelpunt van de samenleving geweest! Maar, een deel van de lezerskring zag dat anders. Van zo veel kerkelijke stof was men niet gediend. En dus lanceerde Van der Louw in 1972 een tweede tijdschrift: De Hoeksteen.
In de jaren zeventig verscheen De Hoeksteen tienmaal per jaar, wat jaarlijks neerkwam op 400 bladzijden tekst. De laatste jaren neemt Van der Louw wat gas terug. Het tijdschrift verschijnt nu zesmaal per jaar, altijd nog goed voor 240 bladzijden over iedere jaargang. Een enkele maal bracht Van der Louw ook dubbele nummers uit. Soms was dat een themanummer over één enkel onderwerp. Soms deed hij dat ook om meer rendement te hebben van de hoge portikosten. „Die verzendkosten gaan ons opbreken.”
De groep mensen die belangstelling heeft voor geschiedenis slinkt, stelt de redacteur nuchter vast. „Ons abonneebestand vergrijst. Mensen vallen weg en er komen geen nieuwe lezers voor in de plaats. Ik heb altijd de doelstelling gehad om een stuk geschiedenis vast te leggen, om te voorkomen dat al die gegevens verloren gaan. Tenminste, voorzover ik die pretentie in mijn eentje mag hebben. Wat je om je heen ziet, is dat het oude geslacht uitsterft en dat niemand hun kennis en hun verhalen heeft opgetekend. Zo gaat de historie verloren. Dat is erg, want een volk dat z’n geschiedenis niet kent, gaat ten onder. Wie geen waarde toekent aan zijn eigen wortels, is een oppervlakkig mens.”
Ook mensen van wie je interesse zou mogen verwachten, zegt Van der Louw, laten het afweten. „Zelfs predikanten en geschiedenisdocenten hebben door de bank genomen niet écht aandacht voor kerkgeschiedenis. Wat je ook veel ziet, vooral in afgescheiden kring, is dat men wel interesse heeft, maar dan alleen voor de geschiedenis van het eigen kerkje.”
De vaderlandse kerkgeschiedenis begint voor de redactie van De Hoeksteen bij de Reformatie en houdt op aan het einde van de twintigste eeuw. Daarbij heeft Van der Louw nog wel een kanttekening. „De jongste kerkgeschiedenis is het minst interessant. Men heeft in onze tijd zo veel aandacht voor onbeduidende details. Er zou heel wat minder kerkhistorie zijn wanneer men in de kerk wat bescheidener zou zijn geweest.”
Zoeken in oude kerkelijke archieven en snuffelen in vergeelde notulenboeken levert ook een boel narigheid op, weet Van der Louw. „Daar moet je dan voorzichtig en behoedzaam mee omgaan. De geschiedenis bevat veel ordinaire dorpsruzies en ondermaatse kerkschandaaltjes. Figuren die men postuum in graniet uitgehouwen en op een voetstuk heeft gezet, vallen nog wel eens door de mand.”
De Hoeksteen is een stuk van Van der Louws leven. Ook nu, nu hij 66 jaar is, besteedt hij een kwart van zijn tijd aan het blad. Zijn vrouw doet de administratie, wat toch ook neerkomt op een halve dag per week. „Eerst was het allemaal handwerk”, zegt ze. „Toen de postcode werd ingevoerd, hebben we een computer aangeschaft. Hij doet het nog steeds. We kampen alleen met het probleem dat die oude Atari de sprong naar het derde millennium niet heeft kunnen maken”.
De Hoeksteen mag dan niet zo floreren, Van der Louws drukkerijtje biedt inmiddels wel werkgelegenheid aan tien man personeel. Hij drukt bijvoorbeeld kerkblaadjes, de hervormd-gereformeerde prekenserie ”Genade voor genade” en ”Saamwerker” (het blad van de christelijke gereformeerde mannenverenigingen). „We zijn erin gegroeid. Mijn probleem is dat er niemand is die het over kan nemen. Ik word ouder. En gezondheid is een broos ding.”
Is er nooit samenwerking gezocht met bij voorbeeld het Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis (sinds 1989 kwartaalblad van de Nederlandse Vereniging voor Kerkgeschiedenis) of met het kerkhistorisch tijdschrift Oude Paden, dat in 1995 op de markt kwam? „Ik heb nooit contacten in die richting gehad. Moet ik fuseren met mensen die ik helemaal niet ken? Moet ik, als degene die het langste in deze markt opereer, vragen om een gesprek? Moet dat van mij uitgaan? Die mensen zullen mij toch ook wel weten te vinden? Aan de andere kant: Zelfstandigheid is ook een groot goed.”
Goedbeschouwd had Van der Louw er eind vorig jaar echt een punt achter willen zetten. „Juist toen ik dat besluit aan het nemen was, viel er weer een aardig artikel van iemand door de bus. Toen dacht ik: Weet je wat? Ik maak weer een nummer.”