Commentaar: Onwerkelijk proces in Oslo
Volstrekt bizar en van een onwerkelijke boosaardigheid. Zo zou je de uitlatingen en gedragingen van Anders Breivik, de Noorse moordenaar van 77 vooral jonge landgenoten, kunnen typeren.
Deze week begon het lang verwachte en gevreesde proces tegen hem, dat nog tot 22 juni zal duren. Gevreesd omdat de man achter de bomaanslag in Oslo en de schietpartij op het eiland Utoya opnieuw zou kunnen toeslaan, zij het dit keer met woorden. En dat gebeurde dinsdag en woensdag ook.
Een huilende Breivik was er te zien, maar níét op het moment dat in een lange gedetailleerde opsomming de gruwelijke verwondingen bij zijn slachtoffers beschreven werden. Bij die gelegenheid keek Breivik emotieloos voor zich uit. De huilpartij kwam toen hij zichzelf weer op foto’s zag, verkleed als tempelridder en gewapend met een machinegeweer. Hoe schokkend wil je het hebben? Dat een dader op zo’n moment in huilen uitbarst?
Weerzinwekkend was ook zijn opmerking dat hij geen enkele spijt van zijn daden heeft en „het weer zou doen” omdat hij „uit noodweer” handelde.
Wat er op de eerste twee dagen te zien en te horen was, belooft niet veel goeds voor de dagen die nog resten waarop Breivik zelf aan het woord komt. Voor de verwerking van een nationaal trauma als deze moordpartij in Noorwegen is, zijn zulke openbare zittingen te billijken; de keerzijde ervan is dat Breivik een wel heel groot podium krijgt om ten overstaan van de toegestroomde pers nóg een keer zijn denkbeelden te ventileren.
Het toont de kwetsbaarheid van een open samenleving als de Noorse, waar de verwerking van zoiets gruwelijks een nationaal en openlijk gedeeld gebeuren is en dus ook de confrontatie met de dader niet uit de weg wordt gegaan.
Die samenleving is ook in een ander opzicht kwetsbaar. Want met Breivik hebben we niet van doen met een geïsoleerde dwaas tegenover wie de samenleving zijn handen in onschuld kan wassen. De Noren, maar ook wij Nederlanders, doen er daarom goed aan juist de vraag onder ogen te zien in hoeverre open samenlevingen een kweekbodem zijn voor zulke lieden. Het zijn immers samenlevingen gedrenkt in anonimiteit en zonder sociale samenhang en controle, waardoor gemakkelijk zonderlinge eenlingen ontstaan en dubieuze subgroepen hun gang kunnen gaan.
En lijken veel jongeren vandaag de dag niet op dolende geesten die in een geestelijk en moreel niemandsland iedereen aanklampen die hen een groots verhaal voorhouden, ook al is dat gedrenkt in racisme, vreemdelingenhaat en agressief nationalisme?
Dat het christelijk erfgoed niet immuun is voor zulke monsterlijke reconstructies bewijst Breivik, die zich als christelijk typeerde.
Christenen moeten er daarom extra voor oppassen dat hun geloof niet wordt gekaapt ten behoeve van extreme denkbeelden. Dat betekent in ieder geval dat ze de essentie van het christelijk geloof –de liefde tot God én tot de naaste– als onopgeefbare kern van hun belijden houden, tegenover welk aanlokkelijk alternatief denkbeeld dan ook.